Romeins importaardewerk van de vindplaats Colijnsplaat- Noordhoeksnol J.A. Trimpe Burger ROMEINS IMPORTAARDEWERK Op een enkel stuk na dateert het Romeinse aardewerk uit omstreeks de tijd van keizer Claudius (41- 54 na Chr.). De Romeinse aardewerkvondsten van Colijnsplaat-Noordhoeksnol omvatten voor het merendeel typen die wat de datering betreft zeer goed bij elkaar passen. Het "aardewerk gezelschap" doet denken aan bepaalde vondstcomplexen van het Kops Plateau te Ubbergen bij Nijmegen.! 1) Mogelijk zijn enkele stukken aardewerk, zoals de fragmenten van een drietal grote bekers van eenzelfde type met steil buikprofiel waarop een karakteristieke versiering, zelfs van Nijmeegs fabrikaat.(2) Afb. 1.1 laat een scherf van éen van de bekers zien. Reeds in 1909 werd door Loeschcke de mening uitgesproken dat deze hoge slanke potten in een van de oudste gedeelten van Romeins Nijmegen zijn vervaardigd. Het betreffende aardewerk wordt door J.H. Holwerda in 1941 uitvoerig beschreven.(3) Er zijn van dit aardewerk slechts weinig analogieën bekend; het werd gevonden te Haltern, Xanthen en vooral Nijmegen. Holwerda legt verband met La Tène-vormen uit het gebied van Rijn-Hessen. De bij Colijnsplaat opgegraven fragmenten die we stellig in de eerste helft van de eerste eeuw mogen dateren, behoren tot drie verschillende potten. Belangrijk voor de datering van de nederzetting zijn verder enkele fragmenten terra sigillata van éen of twee versierde kommen van het type Dragendorff 29, en een schilfer van de binnenrand van een gladwandig bord type Dragendorff 18. De gevonden terra sigillata is van Zuid-Gallisch fabrikaat en waarschijnlijk afkomstig uit het in Zuid-Frankrijk gelegen La Graufesenque waar in de le eeuw na Chr. een zeer belangrijke pottenbakkersindustrie - vooral van hoogwaardige terra sigillata - was gevestigd. Van een kom Dragendorff 29 zijn fragmenten van de gearceerde rand en van het aansluitende bovenfries aanwezig (afb. 1.2). Een schilfer, waarop nog iets van het onderste gedeelte van een benedenfries te zien is, kan van dezelfde kom zijn of van een ander exemplaar van dit type. Op het fragmentje menen we nog juist enige schub- of pijlvormige blaadjes en een enkelvoudige rank te kunnen onderscheiden.(4) Het bovenfries van de kom waar het meeste van bewaard is, bestaat uit hangende, driedubbele bogen die verbonden zijn door een (dubbele?) minuscule astragalus waaronder een vertikaal parellijstje. Binnen de bogen bevindt zich een repeterende combinatie van siermotieven, bestaande uit een in éen richting gewend plantaardig motief, min of meer gecombineerd met een concentrisch versieringselementje. Het plantaardig motief - door Hermet (1934) Fleur Mystica genoemd, omdat de zeer gestileerde plant niet "determineerbaar" is - komt vanaf het midden van de eerste eeuw in verschillende varianten vrij veel voor.(5) De Fleur Mystica op de terra sigillatafragmenten van Colijnsplaat is een vroeg type dat voorkomt in de stijl van de pottenbakkers AQUITANUS en DARIBIANUS.(6) De combinatie van precies dezelfde Fleur Mystica en het ornamentje met de concentrische ringen komt, verwerkt in een met slingers versierd bovenfries, onder andere voor op een kom Drag. 29, opgegraven in Colchester.(7) De hierboven beschreven aardewerkvondsten, de fragmenten van potten Haltern type 84 en de scherven van de t.s.-kom(men) Drag. 29, trekken de meeste aandacht. Toch zijn ook verschillende andere fragmenten van aardewerk van chronologisch en typologisch belang door het min of meer "gesloten" vondstkarakter en hun mogelijke datering tegen het midden van de eerste eeuw na Chr. Er is echter e'e'n randfragmentje van een transparant geverfd ("gevernist") bekertje dat door zijn zogenaamde karniesrand(8) niet vóór 80 na Chr. gedateerd zou mogen worden. Opvallend is zeker ook een randfragment van een pot van terra rubra. Het oppervlak is leerachtig bruin en gepolijst. 31

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1993 | | pagina 33