W.P. DEN TOOM EN A.J. BARTH den eed en pligt" aldus de stadssecretaris. Thuis kan hij het niet ineer vinden. Hij schopt en slaat zijn vrouw waar hij maar kan. jaagt haar af en toe het huis uit en doet op een zondagmiddag een poging om haar te vermoorden. Deerlijk verwond aan het hoofd blijft de vrouw achter op het bleekveld. Als zijn vrouw enkele dagen later op sterven ligt, maakt hij zich vrolijk. Zijn mededeling, dat ze 's morgens nog normaal heeft gegeten, wekt echter argwaan. Als ze is gestorven, laat de baljuw haar lichaam onderzoeken door de doctoren en chirurgijns en deze komen tot de conclusie, dat ze voor haar dood een bijtende vloeistof heeft toegediend gekregen. Dat is voor de baljuw reden om Janis in hechtenis te nemen en te verhoren. Maar hij ontkent zijn vrouw vergiftigd te hebben. De baljuw verzoekt daarop aan burgemeesters en schepenen om Janis op de pijnbank tot een bekentenis te dwingen, doch die eis wordt afgewezen. Het rechtscollege acht het niet onmogelijk, dat de vrouw, het echtelijk leven met Janis beu, zelf het vergif heeft ingenomen, lettend op de mededelingen van haar man tijdens het verhoor, dat zij ettelijke malen heeft verteld een eind aan haar leven te willen maken. Burgemeester en schepenen achten de moord dan ook niet bewezen. Toch gaat Janis niet vrij-uit. Men acht hem indirect schuldig aan de dood van zijn vrouw. Hij krijgt een boete opgelegd van zevenendertig pond vlaams en wordt voor altijd verbannen uit Zeeland, Holland en West-Friesland. (bron: Raze 1574, fol. 76v/78v) Van moord beticht. Een niet alledaagse gebeurtenis in het Goes van 1725. In de vest, bij het paalwerk van de brug bij de Oostpoort wordt op 27 maart het lijkje van een baby gevonden, met de nageboorte er nog aan. Het stadsbestuur vermoedt een misdrijf en laat doctoren en chirurgijns het kind onderzoeken. Volgens de heren medici moet het geleefd hebben. De verdenking valt op Jacoba Barbier, vierentwintig jaar oud en ongetrouwd. Het is niet de eerste keer, dat Jacoba in de verdachtenbank moet plaatsnemen. Zo'n twee jaar geleden heeft zij ook een kind ter wereld gebracht, dat na zeven weken is overleden. De stadsvroedvrouwen krijgen opdracht haar te onderzoeken en die komen tot de conclusie, dat zij bevallen is. Maar Jacoba ontkent zwanger te zijn geweest en een kind te hebben gebaard. Toch neemt de baljuw haar in hechtenis. Maar enkele weken hechtenis helpen niet. Ze vertelt het onwaarschijnlijke verhaal, dat ze bij haar thuis op zeker moment een vrouwspersoon met een zwarte hoofddoek heeft gezien, die snel wegliep toen ze Jacoba zag. Daarop ontdekte ze een pasgeboren kind in het privaat. Dat is echter de verkeerde verklaring. De baljuw laat haar ouders en broers en zusters halen en die weten van niets. Op 9 mei legt ze een bekentenis af. Na haar eerste bevalling, is ze al die tijd alleen met Pieter Knipscheer naar bed geweest en op zeker moment weer zwanger geraakt. Dat ze in gezegende omstandigheden raakt, vermoedt ze niet, want elke maand wordt ze op normale wijze ongesteld. Eerst in de achtste maand gebeurt dat niet. Wanneer ze eens, zoals ze denkt, te veel prei heeft gegeten, voelt ze zich niet lekker en gaat naar bed. Op een vrijdagmorgen, om vijf uur, gaat ze naar het privaat, alwaar ze van een kind bevalt. Ze maakt het privaat schoon en gaat weer naar bed, zonder zich om de pasgeboren baby te bekommeren. Weer later haalt ze het lijkje er uit en werpt het in de vest. Voor de baljuw is de zaak duidelijk. Ze heeft haar kind vermoord en verdient deswege de doodstraf. Haar verdediging stelt daar tegenover dat de moord op de baby niet hard is te maken en dat de doodstraf niet mag worden uitgesproken. Burgemeesters en schepenen veroordelen haar tot geseling op het schavot, brandmerking, verbanning voor het leven uit Holland, Zeeland en West-Friesland en betaling van alle proceskosten. (bron: Raze 1575, fol. 32r/34r) 42

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1993 | | pagina 44