VAGEBONDEN VAN DE ZELFKANT
Moord of zelfmoord?
Een niet alledaagse vraag is het, waarmee de baljuw zich geconfronteerd ziet op vrijdag 7 juli 1730.
In de welput achter het huis van Jan van Dabelen in de Wijngaardstraat te Goes vinden Van
Dabelen en zijn vrouw het lijk van Jan van Berne, die meestal Jan de Hoedemaker genoemd wordt.
Heeft hij zelfmoord gepleegd, of is hij vermoord? Van Berne is afkomstig van Antwerpen, waar hij
een man in goeden doen is, maar door allerlei processen is hij aan de zelfkant terecht gekomen.
Zijn vrouw en kind verblijven nog in Antwerpen, maar moeten daar met bedelen de kost
opscharrelen. Dat vreet aan Jan, die uiterlijk als een redelijk opgewekt en welgemoed mens door
het leven gaat. De brief van zijn vrouw om hulp doet kennelijk de deur dicht. Hij steelt bij zijn
werkgever in de Lange Kerkstraat een rijksdaalder en stuurt die naar zijn echtgenote. Op donderdag
6 juli gaat hij. bij de Van Dabelens in de kost, al vroeg naar bed. Midden in de nacht hoort de
vrouw wat gestommel van boven naar beneden en zij vermoedt dan dat Jan naar het privaat moet.
Ze slaapt weer verder. De volgende morgen stapt Van Dabelen ais eerste uit bed en treft hier en
daar wat bloedspetters aan. Hij vraagt aan zijn vrouw of zijn zoon soms een wond heeft opgelopen,
't Zou best kunnen, denkt zijn echtgenote, die ook opstaat en naar de welput gaat om water te
halen. In de put ziet ze een bebloede muts drijven, die ze herkent als het hoofddeksel van haar
kostganger. Ze wordt boos, loopt naar boven en klopt nijdig op de deurtjes van de bedstee. Maar ze
krijgt geen antwoord. Weer naar beneden wil ze verder gaan met het putten van een emmer water
en komt dan tot de ontdekking, dat er wel erg veel bloed in het water zit. Opnieuw naar de
slaapplaats van Jan komt ze tot de ontdekking, dat het bed onder bloedspatten zit en onbeslapen is.
Nu vertrouwt ze het niet meer en gaat gauw om haar man, die al in de brouwerij "De Gans" aan het
werk is. Geschrokken loopt haar man mee. Hij pakt een stok en roert in het water van de put en
ontdekt zo het lichaam van Jan van Berne. Werk voor de justitie, die het lijk uit de put laat halen.
De doctoren die de doodschouw verrichten, komen tot de conclusie, dat de lichamelijke conditie
van Jan niet best is, maar dat hij, in geval van zelfmoord, in staat moet zijn geweest zichzelf te
verwonden, van boven naar beneden te gaan en zich in de put te werpen om zo door middel van
verdrinking om het leven te komen. De baljuw sluit niet uit, dat hij vermoord is. Hij heeft twee
sneden in de hals en het beddegoed zit onder het bloed, terwijl er in de loop tussen het bed en de
put maar weinig bloed is gevonden. Uiteindelijk komen baljuw en burgemeesters en schepenen tot
de conclusie, dat hier sprake moet zijn geweest van zelfmoord. Van Berne heeft geen misdaden op
zijn geweten en voor zover bekend, geen vijanden. Geld heeft hij niet. Zwaarmoedigheid moet de
oorzaak zijn geweest. Het dode lichaam wordt in alle stilte 's nachts begraven in de dijk van de
Oosterschans.
(bron: Raze 1575, fol. 48r/49v)
Twee Egyptische vrouwen.
Op grond van het placcaat van 1698 op de "poenaliteijten" mogen heidenen, Egyptenaren en andere
landlopers zich niet in Zeeland ophouden. In 1736 worden twee "Egyptische" vrouwen. Berbel Rij
en ene Mari opgepakt door de Rode Roe in Ovezande en naar de gevangenis in Goes overgebracht.
De baljuw kent ze. Hij heeft ze een jaar eerder al eens van het eiland laten afzetten. Hij is van
mening, dat nu ze teruggekeerd zijn, opzettelijk tegen de regels van de overheid hebben gehandeld
en dat ze tot het minste allooi gerekend moeten worden. De dames hebben al een brandmerk op de
rug, maar daar kan wat de baljuw betreft nog wel een brandmerk met het Goese stadswapen bij.
Ook wil hij ze laten geselen, waarna ze uit Zeeland verbannen moeten worden op straffe van
43