W.P. DEN TOOM EN A.J. BARTH
ophanging wanneer ze nog eens durven terugkomen. De verdediging voert aan, dat de dames geen
strafbare feiten hebben begaan en dat ze alleen door honger gedreven op Zuid-Beveland terecht zijn
gekomen. Hij pleit voor clementie, maar burgemeesters en schepenen besluiten conform de eis van
de baljuw.
(bron: Raze 1575. fol. 58r/v)
Verboden handel.
Leurders met tijken (lappen stof) zijn ze, Anthonij Grielens van vijfenveertig jaar, zijn zoon
Wilhelmus, eenentwintig jaar en Cornelis Medegaals, oud achtentwintig jaar. Ze zijn afkomstig van
Turenhout. Op 15 februari 1738 komen ze aan de Zuidbevelandse wal en slagen er in negen tijken
te verkopen in Goes. Hun handel is illegaal, want krachtens de placcaten is het verboden om te
leuren. Als de grond in de Ganzestad hun te heet onder de voeten wordt, verlaten ze op 21 februari
de stad en gaan op weg naar Kruiningen. Vlak bij het dorp houdt Arnoldus Bloeming, in dienst van
de baljuw, hen staande en onderzoekt hun bagage. Ze hebben twee pakken bij zich, met negen
tijken, en een pakje met koorden. Bloeming, die gewapend is met een pistool, sommeert hen met
hem mee te gaan. maar daartegen protesteren ze heftig. Ze zijn in de loop van de middag in
Hansweert aangekomen, hebben geen handel gedreven en het lopen met kledingstoffen is toch niet
verboden? Maar Bloeming zegt op barse toon. dat ze met hun waar mee moeten gaan naar Goes en
zo gaat het gezelschap op weg. Halverwege Kruiningen en Schore bieden de leurders geld aan, als
hij hen laat gaan, maar de plichtsgetrouwe wetsdienaar weigert dat. Daarop gaan de verdachten bij
hun pakken neerzitten. Als Bloeming die naar Goes wil hebben, dan draagt hij ze zelf maar. Het
kost de politieman heel wat moeite voordat de beide Grielens en Medegaals zover zijn, dat ze hun
pakken weer opnemen. In Schore aangekomen gaat Bloeming op zoek naar een dorpsbestuurder. In
een herberg controleren Bloeming en schepen Cornelis Bos de inhoud van de pakken en komen tot
de conclusie dat deze verboden waar bezit. De avond is nabij en de weg naar Goes nog lang.
Bloeming vraagt aan de waardin om de pakken in bewaring te nemen, maar die weigert dat. Ook
dorpssecretaris Gideon Slabber geeft niet thuis. Schepen Bos is samen met zijn collega Jacob
Rottier wel bereid de pakken op een kar te laden en naar Kapelle te brengen. Als de verdachten dat
bemerken, zegt de oudste Grielens tegen Rottier, dat het wel eens slecht met hem kan aflopen, als
hij dat doet. Deze schrikt daar geweldig van, want hij heeft zijn woord al gegeven. Maar hij krijgt
het advies toegefluisterd: "je zegt gewoon, dat je vrouw niet wil dat je naar Kapelle rijdt" en zo
blijft alleen schepen Bos over. Bloeming verwacht nog meer moeilijkheden en vraagt om
assistentie van de schout. Maar voordat die arriveert is de vlam al in de pan geslagen. De leurders
eisen hun pakken met tijk op en zo komt het in het huis van schepen Bos tot een vechtpartij.
Bloeming krijgt het zwaar te verduren. De verdachten tuigen hem behoorlijk af. Ze slagen er in
hem zijn pistool te ontfutselen en er valt een schot, dat gelukkig niemand treft. Bos en Rottier
slagen er met moeite in om Bloeming te ontzetten. De boosdoeners grijpen hun pakken en gaan
weer terug naar de herberg. Gelukkig komt schout Leendert van Noppen er aan en arresteert de drie
leurders. Deze laat hen de volgende dag naar Goes brengen, waar ze in de gevangenis belanden. De
baljuw eist na onderzoek een boete van honderd gulden, verbeurdverklaring van de goederen,
geseling en brandmerking. Burgemeesters en schepenen besluiten de oudste Grielens voor vijfjaar
in een tuchthuis te onder te brengen, waarna verbanning volgt. De twee jongste leurders worden
zonder pardon de provincie uit gezet.
(bron: Raze 1575, fol. 63r/66v)
44