J. SMITS Misschien hebben ze een aanslag op het in aanleg zijnde fort op het Keizershoofd in gedachten en moet de overgelopen soldaat daarbij hand en spandiensten verrichten. Zo'n aanslag is al eens eerder gepleegd. In de nacht van maandag 10 op dinsdag 11 december 1629 landden er bij de bouwplaats ongeveer 40 mannen. Ze plunderden de verblijven staken de boel in brand en voerden de putbazen en dijkwerkers mee in hun sloepen.(9) Ook de aannemers Booij Claessen en Jan Passchiersen zijn toen meegenomen en in Hulst gevangen gezet. Hun verzoek het losgeld te restitueren wilden de Gecommiteerde Raden niet honorerend 10) Jan Speecke is in de tussentijd met zijn schip van de Oosterschelde doorgevaren naar het onder water gezette gebied tussen Antwerpen en Hulst, dat uit slikken, kreken en forten bestaat. De schepen van de vloot van vice-admiraal Hollaer kunnen hem daar niets maken. Het geschut van de Spaanse forten geeft hem voldoende bescherming. Door zijn snelle verplaatsingen en het voeren van verschillende vlaggen valt de boosdoener moeilijk te lokaliseren. Al snel komt het bericht binnen dat Speecke weer uitgevaren is "omme eenige schepen op ende omtrent onse stroomen (soo hij soude gesegt hebben) op te nestelen ende naer Duinkercke te vaeren". (11). Men omschrijft het scheepje als groot zijnde omtrent 9 lasten, bemand met ongeveer 25 koppen, voorzien van voorraden voor ongeveer 14 dagen en van achter "geschildert met eenige letteren". Ook is nu bekend geworden dat zijn kaperbrief van de infante (Ferdinand van Oostenrijk, landvoogd in de Zuidelijke Nederlanden) inhoudt "dat hij niet en mag te lande commen, maer alleen op de stroomen rooven"(12). Erg geruststellend vindt men de laatste mededeling kennelijk niet. Het zoeken naar Jan Speecke wordt geïntensiveerd. Hollaer krijgt opdracht om met twee schepen verder te zoeken. Beiden krijgen 20 musketiers mee. Het ene schip moet de Hont (Westerschelde) opvaren, het andere dient zich naar het Nieuwe Diep te begeven. De kapiteins hebben opdracht "soo sij hem connen becomen all het volk te matsen (in elkaar te slaan) ende over boon te werpen". De kustplaatsen en steden krijgen opdracht extra wachtposten uit te zetten. Het in aanbouw zijde fort op het Keizershoofd krijgt extra bescherming door het scheepje met het krijgsvolk van kapitein Verhelle ervoor te leggen. In het in aanbouw zijnde fort worden 80 soldaten gelegerd, en er wordt haastig een houten corps de garde (wachthuis) aanbesteed.(13) Alle steden, groot en klein, krijgen opdracht extra goede wacht op de hoofden te houden. Op Tweede Pinksterdag (20 mei) meent men hem nog met zijn "seuije" (schouw, d.w.z. platte schuit) bij Hansweert waar te nemen.(14) Op 1 juni moet al weer aan vice-admiraal Hollaer medegedeeld worden dat er "seecker misverstant is geweest üTt kennen geven van Jan Speecke's uutcommen".(15). Hij moet zich de andere dag na de predikatie (de kerkdienst) bij de Gecommiteerde Raden in Middelburg melden om de situatie te bespreken. Het misverstand kan te maken hebben met het optreden van een ander kaperschip. De commandant van het fort Liefkenshoek bij Antwerpen, Severijn Homaeckers bericht op 23 mei 1630 dat er onlangs een schuit met ongeveer 40 man aan boord van Mechelen naar Antwerpen is gevaren. Een deel van de bemanning is in een dorp bij Mechelen geworven. Antwerpen is met gestreken zeilen gepasseerd. Hierna voert het schip door tot aan de Kruisschans. Waarschijnlijk loopt men daar op een Zeeuws wachtschip, want men keert terug om via het gat van fort De Peerle en het gat van Saaftinge op de stroom te komen.16) Een zekere Dierick Boele weet enige dagen later vanuit Goes nog te melden dat het schip met de "40 cloucke mannen" een prinsenvlag voert, zodat de oorlogsschepen extra op hun hoede dienen te zijn, en snel gewaarschuwd moeten worden (17). Het is niet te zeggen of er daadwerkelijk van een tweede kaperschip sprake is. Het kan immers best zijn dat het Jan Speecke betreft die in het niet nader genoemde dotp bij Mechelen zijn extra manschappen heeft aangenomen. 50

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1993 | | pagina 52