A.P. BUIJS Deze voet ontleende Eversdyck aan de becijferde Blooise roede "ter Goes opt Stathuys". Aan die roede kende hij het getal 19000 toe, dus aan de voet het twaalfde deel daarvan dat is 1583 1/3. De rekenmeester schiep als het ware een privé-lengte-eenheid. die, omgerekend in het metriek stelsel, 0.19 mm bedroeg. Of hij met deze eenheid ook daadwerkelijk heeft gemeten, is niet bekend. Hoe dit meten zou kunnen gebeuren, schrijft hij in het eerste Exempel waarin het gebruik der tabel wordt toegelicht. Het kan, schrijft hij, "bekwamelyk gedaan werden op een geel koper Liniaal, een stuk Hoorn-perkament, Papier of yet anders, met behulp van scheuynsche linikens". De methode van meten met schuine lijntjes is toegelicht in fig. 1. Op een geelkoperen liniaal of wel op een vel kalfsperkament is een rooster getekend overeenkomstig dat van fig. 1.; zoals in de figuur aangeduid kan de meting plaats vinden. OA horizontaal Oa-3, vandaar OA=300 OB horizontaal 4, vertikaal 7 (punt b) OB=470 OC horizontaal 7 vertikaal 5 (pc=pq) OC=755 OD horizontaal 10, vertikaal 6, schuine lijn 4 (md=0,4mm) OD=1064 Veel getallen in Eversdyck's Claddebouck-maten eindigen op zodanige breuken dat ze onmogelijk het resultaat kunnen zijn van metingen. Waarschijnlijk heeft de rekenmeester de getekende maten met de bekende maat gemeten en het resultaat omgerekend in zijn eigen maatstelsel. Van één maat komen soms wel vijf verschillende opgaven voor elk met een ander verhoudings getal. Uiteindelijk koos de rekenmeester daaruit het getal dat hem het enig juiste leek. In één geval motiveert hij zijn keuze:"comende van vier eenparige getuygen". 58

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1993 | | pagina 60