L.J. MOERLAND over de afgezette magistraat. Deze worden allemaal in hechtenis genomen en worden verordeeld tot de volgende vonnissen: 1. Adolf Westerwijk wordt aan de scherprechter overgeleverd om met het zwaard onthoofd te worden tot de dood erop volgt. Al zijn goederen worden geconfisqueerd ten behoeve van de baljuw. 2. Mattheus Eversdijk en Johan Westerwijk worden "met het zwaard over het hoofd geslagen", hun goederen worden in beslag genomen en zij worden voor eeuwig uit Holland. Zeeland en West- Friesland verbannen. Johan van der Hille krijgt hetzelfde vonnis toegewezen. 3. Johan Verkat wordt gegeseld en voor eeuwig verbannen. 4. Marinus van Beisselaar wordt uit de provincie Zeeland verbannen. Deze heren worden allen opgesloten, maar in opdracht van de koning worden de vonnissen niet uitgevoerd. Zij worden wel gewijzigd. Adolf Westerwijk en zijn broer Johannes worden uit Zeeland verbannen en moeten op eigen kosten naar 's-Hertogenbosch. De anderen moeten zich vestigen in Bergen op Zoom. Als bijkomende straf moeten zij een een bijdrage betalen van vijftig tot achthonderd pond. Verder blijven zij voor altijd verstoken van alle ambten en diensten van de stad Goes. De heren worden op 31 december 1692 naar hun respektievelijke banningsoorden gebracht. Mattheus Eversdijk mag na een jaar terugkeren in Goes en ook anderen worden oogluikend in de stad toegelaten. Adolf en Johan Westerwijk worden niet eerder dan in augustus 1697 uit de gevangenis in den Bosch vrijgelaten. Van augustus 1697 tot januari 1699 zijn deze twee in Bergen op Zoom gaan wonen in afwachting op hun terugkeer naar Goes en Zuid-Beveland. Op 7 april 1702 mogen ze met toestemming van de koning, die in datzelfde jaar overlijdt, terugkeren naar Goes. Na 1702 speelt Adolf Westerwijk weer een belangrijke rol in het stadsbestuur. De verbanning heeft tien jaar geduurd. De kapitein Johan van der Hille, die ook verbannen is geweest, sterft in de tussentijd en heeft de vrijheid niet meer mogen smaken om in Goes te komen. Zo kwam er een einde aan de de machtstrijd tussen de koning en de faktie van Adolf Westerwijk. 3. Ooggetuigenverslagen van tijdgenoten. In het voorafgaande hebben wij de gebeurtenissen in het kort weergegeven. Wij hebben echter de hand weten te leggen op brieven en dagboeken uit deze onrustige tijd. Vooral het dagboek is zeer de moeite waard en wij kunnen hierin de gebeurtenissen bijna van dag tot dag volgen. Als bijlage bij dit artikel vindt u de exacte weergave van het dagboek. Laten wij in dit hoofdstuk het dagboek maar eens volgen. Het dagboek is van een onbekende schrijver, waarschijnlijk een lid van de schutterij. Wij komen tot deze conclusie, aangezien het dagboek begint op 10 januari 1692 met het verzoek van burgemeester en schepenen om tegen 10 uur in de Schutterij van de voetboog aanwezig te zijn om een voorstel aan te horen. Dit voorstel behelst het volgende: Men wil twee personen uit het collegie van de schutterij afvaardigen en de Hooftman en de dekens om het geschil tussen de baluw en Adolf Westerwijk en zijn clan op te lossen. Verder wordt voorgesteld om twee buitenstaanders te halen om de zaak op te lossen. De voorstellen worden aangenomen. De heren Marinus van Ossewaarde, die wij al tegengekomen zijn bij het beruchte contract van correspondentie, en Willem de Brouw worden afgevaardigd. Deze komen onveirichterzake terug. Op 14 januari wordt een aantal burgers door het college van burgemeester en schepenen tot officier benoemd. Burgemeester Gruwaert en een aantal schepenen willen hier niets mee van doen hebben, trouwens Gruwaart was een aanhanger van de baljuw, en ze gaan zoals de dagboekschrijver zegt "op de mart wandelen". De 68

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1993 | | pagina 70