DE DIKKE POFGANS TEGEN DE WITTE GANZEN lijfstraffen. Op dezelfde dag arriveert er 's avonds nog een regiment soldaten aan het havenhoofd. Ook is er nog een ander regiment onderweg, namelijk de negende compagnie onder leiding van kapitein Swansbel. Te zelfder tijd worden nog eens vierhonderd ruiters naar de stad gestuurd. De stad krijgt het nu wel erg zwaar te verduren en men besluit twee afgevaardigden naar de commandant van de militie, kolonel Zuidland, te sturen. Hij verzoekt de heren de troepen op order van de koning de stad binnen te laten. Hierover moeten zij eerst in de stad overleg voeren. Een dag later wordt er en grote vergadering belegd met alle schutters van de schutterijen en de dekens van de gilden. Hier doen burgemeesters en schepenen het voorstel: daar de situatie van de belegering zo dreigend wordt door de komst van meer troepen en het volk de belegering beu is, wordt het raadzaam geacht de troepen in de stad te laten op goede voorwaarden. De soldaten worden dan de stad binnengelaten op de volgende condities. Zij zullen geen burgers onheus bejegenen, zij mogen de poorten in bezit nemen, de burgers behouden hun gewone wacht op het stadhuis(Hier bevinden zich de sleutels van de stadspoorten) en de compagnie van Swansbel zal vertrekken. Tegen de belofte in trekt het regiment, dat bij het havenhoofd lag, naar de stad om daar zoals het in het dagboek staat wacht te houden. Het zal allemaal nog veel erger worden. Twee dagen nadat de soldaten in de stad zijn en net op het moment dat kapitein van Zunder. een aanhanger van Adolt' Westerwijk, de wacht had, komen er zes musketiers en men overweldigt de portier en neemt hem de sleutels van de stadspoorten af. De wacht op het stadhuis wordt afgeschaft (doe waeckte men niet meer). De voorwaarden voor overgave worden op een grove manier geschonden. De inkwartiering gaat ook door, ondanks de afspraak, dat hier geen sprake van zou zijn. De burgers moeten de soldaten slaapgelegenheid geven en proviand. Elke burger krijgt er twee in huis. Op 29 augustus arriveren de afgevaardigden van de koning, de heeren Rozenboom en Cau in de stad, even later gevolgd door de baljuw, die zich tot dat moment nog steeds in Breda bevond. De maand september brengt ook weer allerlei onaangename verrassingen. Op 1 september begint het al goed. Het regiment, dat voor de poorten lag komt om 8 uur 's morgens de stad in en vestigt zich op de Grote Markt aan de zijde van Huize de Zoutkeet, waar tegenwoordig de Rabo-bank is gehuisvest. Enige uren later verschijnen de heeren Rozenboom en Cau in de stad onder begeleiding van de baljuw, burgemeester en enige schepenen en ook nog veel officieren van de militie. Tussen elf en twaalf uur begint men aan het vervangen van de regering, het zogenaamde verzetten van de wet of vermakinge van de regering. Tot burgemeester wordt benoemd Jacob Nollens en tot schepenen de heeren Pieter Ratel, Adriaan Hogenhoet, Jonker Willem de Sendenskij(lO) en Barnart Schoor, allemaal aanhangers van de baljuw Cornelis Eversdijk. Daarop hebben de drie overgebleven schepenen hun ontslag aangeboden. De burgers krijgen nu ook meer inkwartiering, het maximale aantal soldaten bedraagt nu zeven. Er doet zich ook een meevaller voor. De compagnie van kolonel of kapitein Swanbel wordt door de koning teruggetrokken en vertrekt naar Brugge en Nieuwpoort. De negende september worden de dekens van de gilden in het Kolveniershof ontboden door de afgevaardigden van de koning. Hier worden ze in bijzijn van burgemeester en schepenen op een harde manier de mantel uitgeveegd. Of ze wel beseften wat ze gedaan hadden, om zich zo tegenover de koning op te stellen. De koning kon na zulke grove beledegingen niets anders doen dan de militie sturen. Door deze buiten de poorten te houden heeft de stad zich nog meer misdragen tegenover zijn majesteit. Vooral de brief van de eenentwintigste augustus is de koning in het verkeerde keelgat geschoten. De afgevaardigden vragen aan de dekens of zij de consequenties van de brief wel begrepen hebben. De dekens ontbieden daarop Adolf Westerwijk om uitleg te komen geven. Deze krijgt van de afgevaardigden van de koning te verstaan, dat hij zo snel mogelijk weg moet wezen. De dekens komen dan met de volgende excuses: Zij hebben de brief niet goed gelezen, een ander heeft het niet goed opgemerkt en maar getekend en een derde zegt dat hij geen 73

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1993 | | pagina 75