DE DIKKE POFGANS TEGEN DE WITTE GANZEN alles tot grote schrik en droefheid van de vrienden van de veroordeelden, maar ook van de burgers van de stad. Na de openbaarmaking van het vonnis vertrekken de vertegenwoordigers van de koning. Zij worden uitgeleide gedaan door de baljuw, de stadsregering en de officiers. Als afscheid lost het kanon ook nog enige schoten. Het vonnis komt zeer hard aan en op 16 november vertrekken Nicolaas Eversdijk en de vrouw van Adolf Westerwijk naar Den Haag om bij de heer van Nassau-Odijk te gaan pleiten voor verzachting van het vonnis. Daarna, zo wordt er gefluisterd, wil men naar Engeland varen om bij de koning te gaan pleiten voor de verzachting van de vonnissen, met name het vonnis van Adolf Westerwijk en van Mattheus Eversdijk. De andere heren worden echter niet vergeten. Nu de vonnissen zijn uitgesproken is de inkwartiering ook niet meer nodig en op 17 november wordt men daar dan ook van ontlast. Alleen de dekens die de brief van de twaalfden november niet hebben willen ondertekenen, houden inkwartiering en ook is er nog inkwartiering bij enige heren, waarvan de stadsregering dit noodzakelijk vindt. Op 24 november keren Nicolaas Eversdijk en de vrouw van Adolf Westerwijk terug uit Den Haag. Naar Engeland zijn ze helemaal niet geweest. Zij komen terug met het bericht, dat zij denken, dat het gevangenisregime voor de gevonnisten nu wel milder zal worden. Dit blijkt geenzins het geval, want de bewaking van Adolf Westerwijk wordt nu nog strenger. Er worden twee of drie extra schildwachten bij zijn cel neergezet. Men probeert op 1 en 2 december opnieuw clementie voor de gevangenen te krijgen. Zoals de dagboekschrijver vermeldt gaan er enige "joffrouwen" en enige andere heren naar Middelburg, om soelaas voor de gevangenen te krijgen. Op 7 december keren zij met een blij gemoed terug. De angel wordt steeds verder uit het probleem gehaald. De beroepen predikant De Vos, die wij al eerder in het dagboek tegenkwamen, wordt bevestigd. In de situatie van de gevangenen verandert maar weinig. Zo nu en dan mogen vrouw en kinderen bij Westerwijk op bezoek. Er wordt verteld dat er brieven naar Den Haag en naar de koning zijn gestuurd met het verzoek om clementie voor de gevangenen. Westerwijk en Eversdijk schrijven brieven, maar ook de classis van Zuid-Beveland met het verzoek om verzachting van het vonnis. Verder verzoekt de stadsregering aan de staat zogenaamd serviesgeld voor de soldaten. Het gaat om een som van achtduizend pond per jaar. De stad kan deze hoge kosten niet opbrengen. De staat weigert echter op dit verzoek in te gaan. Er wordt nog meer verteld in de stad. Er zijn enige regenten, die willen dat het vonnis van de afgezette heren verzacht wordt. De schrijver vindt dit vreemd, aangezien de tegenwoordige stadsregeerders allen tegenstanders zijn van Adolf Westerwijk en zijn coinpanen. Het fraaiste gerucht dat gaat is, dat er een contract(het zal wel gaan om een contract van correspondentie) in de bezittingen van Mattheus Eversdijk is gevonden, waarin de veroordeelden verklaren, zoals de schrijver zegt, "om met haar veertienen de regeering in te ouwen". Dit betekent, dat zij ervoor zullen zorgen altoos de macht te houden. De ontvangsten uit de verschillende regeringsbaantjes zullen zij onder elkaar verdelen. Het contract waarvan hier sprake is zal wel het geheime contract van correspondentie zijn van december 1691, wat hierboven al uitvoerig besproken is. De laatste dagboekaantekening betreft 31 december 1692. Op die dag worden Adolf Westerwijk en zijn broer, na verzachting van het vonnis, verbannen uit Holland, Zeeland en West-Friesland. Zij worden gevangen gezet in 's-Hertogenbosch. Dit duurt volgens de schrijver zo lang als de koning het nodig acht. Alles in het belang van de rust in het land in het algemeen, en in het bijzonder de rust in de Stad Goes. Alle onkosten, die voortvloeien uit hun verblijf in 's-Hertogenbosch moeten ze zelf betalen. Daarboven op krijgen ze nog een boete. De heren Mattheus Eversdijk, Janis van der Hille, Marinus Beijsselaar en Jan Verkat worden verbannen naar Bergen op Zoom. Dit was dan het relaas van de dagboekenschrijver uit 1692. Het is een uniek document uit die tijd, omdat de schrijver niet schroomt om commentaar te leveren op bepaalde gebeurtenissen. Hoe het na 1692 verder ging met de gearresteerde en verbannen heren is hierboven al verhaald. 75

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1993 | | pagina 77