L.J. MOERLAND den 17 dito zijnde den vifden dag van onse belegeringe isser een boot met volck van het ravelin bij de claver over de vest gevaren daer vier van een soldaet op gegeven wiert doch sonder iemant te quetsen isse overgeraeckt. den 20 augusti zijnde den achten dagh van onse belegeringe tot den dagh van heeden isser niets sonders voorgevallen als dat hijer voren gemelt is het is soo dat wij seer nauw in besettinge gehouden worden daer en magh bijna niemant uyt noch in. die van buijten weijgeren de boeren en arbeijders uijt te laten gaen om het werck in den hooft te laten volbrengen oock weijgeren zij die van binnen zijn om haer beesten te laten melken sij en willen oock niet dat men malkanderen toeroepen zal aen vrienden of maegden dije buijten zijn soo dat het hijer slecht staet met ons daer coomter nu en dan een door de vest geswommen om binnen te sijn met brieven als anders oock worter aen arbeijders en armen nu en dan geit en broot uijtgedeelt om alles in ruste te houwen en vrij van binnen ouwen voort nauwe wacht bij dagh en bij nacht gestadigh een companie.(14) den 20 augustie zijn de den achten dagh van onse belegerijnge des namiddaghs isser een staaten boode voor de stadt gekoomen maer sij weijgerden hem alweder in te laten coomen. den 21 dito zijnde den negendagh van onse belegeringe des avons laet zijn der brieven afgesonde door den stadt boode en een anderen aen zijn maijesteit van grootbrittaenijen die onderteijkent was van de heeren van regeringe en van de kerkenraet van hooftmans en dekens van de schutterijen van alle de offeciers en van de dekens van alle de gildens die thuijs waren uijtgesonder twee den inhout is als't volght gelick hijer achter in druck te sien is.( 15) den 22 augusti zijn den tiendendagh van onse belegeringe isser hijer buijten onse stadt bij het crighsvolk afgekondigt vrij leeger dat is die daer na toekoomt met eenige waren dat men het selfde op een fatsoenlicke wijs van haer sal coopen met verbot geen moeijlickheeden aen te rechten of ijemant iets te verkorten op lijfstraffe als oock op meest al de dorpen.(ló) den 22 dito zijnde den tienden dagh van onse belegeringe savons isser noch een reijsement soldaten aent hooft gearriveert met bedoelinge van datter noch een reijsement onderwege wasfhet resiment van swansbel 9 compagnie) als noch datter vierhonder ruijters onder weege was om hijer aen lant te brengen soo zijnder twee gedeputeerde van regeeringe bij den Collonel suijtlandt geweest en doe heeft hij nochmael versocht om binnen te coomen op de ordre van den coonink van grootbrittaenjen waer sij op antwoorde om haer prinsipaele te spreken en hem raport te doen.17) den 23 augusti zijn den elfden dagh van onse belegeringe zijn alle de schutters van de schutterien mitsgaders de deekens van alle de gildens ieder onder zijn hooft bij malkander versocht van borgemeesters en schepenen om aen te hooren een preposie die daer soude gedaen worden, propesie als t volght heeren en vrienden na de mael wij weeten hoe het buyten onse stadt gestelt is met onse belegeringe en wij noch gedreijgt worden met noch een hoope crighsvolck en ruijters soo vragen wij om raet wat wij hijer in doens sullen, de antwoorde was van meest alle wij sien dat wij niet en bestant zijn om tegen haer te bestaen dat wij het voort bevelen aen de heeren van regeringe datse het volck in lqaten coomen en bedingen soo goede conditiën als connen want wij het al moede wierden.(18) 84

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1993 | | pagina 86