L.J. MOERLAND EN W.P. DEN TOOM
mes boven zijn hoofd, als teken dat hij een moordenaar was. Voor de rest van zijn leven moest hij
opgesloten worden in een tuchthuis. Burgemeester en schepenen veroordeelden dolle Michiel tot
geseling, brandmerking en verbanning uit de stad. Ook de proceskosten waren voor zijn rekening.
Zo kwam dolle Michiel er toch nog genadig af.
(Bron: RAZE. 1575, folio 21)
De straatschender.
Een rok, die Appolonia den Besten in 1775 van Jan Wondergem gekocht had. bracht een hele reeks
schandalen van dezelfde Jan aan het licht. De rok bleek namelijk te zijn gestolen uit het schip van
Jan van Schakerloo. dat op dat tijdstip in de stadshaven lag. Men ging op zoek naar Jan
Wondergem, maar deze bleek de stad verlaten te hebben. Later gelukte het om Jan dan toch in de
kladden te grijpen en toen kwamen er allerlei zaken aan het licht.
Op een nacht tussen twaalf en een uur was hij bij Klaas Boodijk. de herbergier van de Gouden
Leeuw, gekomen en had daar om een borrel gevraagd. De waard had hem dit geweigerd, waarop
Jan kwaad was geworden en een fles wijn geëist. Ook dit werd hem geweigerd. De waard had hem
daarop vriendelijk, maar dringend verzocht de herberg te verlaten. Jan was uitgebarsten in vrese
lijke dreigementen en had zelfs een mes getrokken. De kroegbaas had hem echter buiten weten te
zetten, maar Jan had toch nog kans gezien om de ketting van de trekker van de bel te trekken.
Op een zaterdag was hij 's avonds tussen elf en twaalf uur bij de weduwe van Arnoldus Wigge in
de Korte Vorst gekomen om koffie te kopen. Toen hem dit geweigerd werd. vertrok hij. Na een half
uur kwam hij echter weer terug en wilde binnen gelaten worden. Dit werd hem voor de tweede
maal geweigerd en hij begon een enorme stampij te maken. De vloeken rolden door de Korte
Vorststraat. Hij ramde zo hard tegen de deur, dat het oog van de grendel werd geforceerd. De
weduwe, die kennelijk niet bang uitgevallen was en het beu werd, zei hem dat ze een lid van de
Rode Roede, die tegenover haar woonde, zou waarschuwen. Pieter schreeuwde terug, dat hij lak
had aan deze man en mepte door. De gewaarschuwde dienaar, die op het lawaai afkwam, wist hem
weg te jagen. Diezelfde nacht was het raam van de stal van Johannes Balduines Petreus, de vroege
re werkgever van Jan, opengebroken. Daaruit waren een jas, drie paardedekens, een hoed en een
paar flessen wijn gestolen. Jan Wondergem had hiermee te maken, aangezien enkele getuigen
hadden gezien, hoe dat hij in diezelfde nacht om drie uur in de Stoofstraat en 's Heer Hendriks-
kinderenstraat was gezien met een lange blauwe jas en een fles wijn in de hand. Toen iemand in de
straat een raam op een kiertje opende, had hij een steen door het venster gesmeten. Ook had hij
Petreus met de dood bedreigd als deze hem geen geld zou geven. Voor al deze kwalijk zaken moest
Jan een passende straf krijgen. Jan ontkende echter een heleboel van deze zaken. De rok had hij
verkocht, en hij wist niet dat die van diefstal afkomstig was. Hij ontkende niet, dat hij uit de stad
was vertrokken, maar dat behoefde toch nog niet te betekenen, dat dat een bekentenis was. Ook de
gebeurtenissen in de herberg hadden volgens hem helemaal niet plaatsgehad. Waarom zou hij in
z'n eentje een bon-el gaan drinken en waarom moest hij persé een mes uit zijn zak gehaald hebben.
Dat kon toch ook iets anders geweest zijn. De getuigenverklaringen, die de rechtbank had
aangehoord, spraken elkaar tegen en van het gebeurde in de 's Heer Hendrikskinderenstraat waren
drie dronken soldaten getuige, en deze konden na drie weken ook geen goede getuigenverklaring
meer afleggen. Maar de baljuw bleef bij het gestelde en vroeg burgemeesters en schepenen een
oordeel te vellen. Deze achtten hem schuldig aan straatschenderijen en veroordeelden hem tot
tentoonstelling aan de kaak van elf tot elf uur op de eerstvolgende marktdag. Hij werd daarna voor
vijfjaar verbannen en de proceskosten mocht hij ook betalen. (Bron: RAZE. 1575, fol. 136a)
100