VAGEBONDEN VAN DE ZELFKANT
Een radeloze dief
Op zondag 27 oktober 1776 tussen acht en negen uur stal Pieter Kuijper in samenwerking met zijn
vrouw Anna van Malden een partij stokbonen aan de Monnikendijk bij Kattendijke. Daar bleef het
echter niet bij, want op de boerderij van Pieter van Boven namen ze een zak witte bonen mee van
de dorsvloer, op de boerderij van Jan Swemer een putketel en bij schout Pier de Vos een luiwagen.
Zij werden echter gesnapt en bij een onderzoek bij hen thuis, kwamen nog allerlei goederen van
diefstal afkomstig te voorschijn. Hij had die verstopt tussen de bedsteeplanken. Tussen de
dakspanten vond men nog diverse spullen, die hij uit een aantal tuinen in Goes gestolen had. Het
had hem ook geen moeite gekost diverse tuinhuisjes open te breken. Na deze ontdekkingen nam
men Pieter mee naar de gevangenis in de toren van het stadhuis. Tot een bekentenis kwam het
echter niet, want op vrijdagmorgen 8 november 1776 constateerde de wacht, dat hij zich in zijn cel
had opgehangen. De baljuw begon daarop een procedure tegen het dode lichaam en burgemeester
en schepenen deden de uitspraak dat men het zielloze lichaam moest wegslepen naar het galgeveld
om opgehangen te worden totdat het verteerd zou zijn. Verder werden al zijn goederen verbeurd
verklaard. Daarmee konden dan de proceskosten gedekt worden.
Ook Pieters vrouw, Anna van Malden, was gearresteerd en werd voorgeleid. Zij bekende alle
gepleegde misdaden en vertelde verder dat ze op de dag van de huiszoeking allerlei voorwerpen,
die gestolen waren, in de regenput had gegooid. Ook had ze een aantal zaken in Veere verkocht en
nog wat verpand bij de bank van lening. Men vond dit alles ernstige vergrijpen en de baljuw eiste
dan ook geseling en brandmerking en betaling van de proceskosten. De verdediging vond dit echter
veel te ver gaan en verklaarde, dat de vrouw door haar man gedwongen was om aan de diefstallen
De gevangenis in de toren van het stadhuis, (foto: GA-Goes)
101