L.J. MOERLAND EN W.P. DEN TOOM mee te doen. Pieter zou een akelig en humeurig mannetje geweest zijn en altijd ziekelijk, zodat hij niet in staat was om veel geld voor het levensonderhoud in te brengen. Het huwelijk was zeer slecht en ze had al verscheidene keren met haar man moeten verhuizen, omdat zij de kost niet konden verdienen. Daarom ging Piet maar op stelen uit en dwong haar, want hij was een echte dwingeland, de gestolen goederen te verbergen en te verkopen. Op den lange duur werd dit alles onverdragelijk voor haar, maar ze durfde niet van haar man te scheiden, omdat ze vreesde een armoedige oude dag te krijgen. Ze verklaarde alleen meegegaan te zijn als lastdier om de gestolen spulllen naar de stad te dragen. De verdediging vond dan ook. dat ze niet als medeplichtige van haar man kon worden aangemerkt. Ze had hem ook meerdere malen afgeraden te stelen. Ze wilde alle spullen graag teruggeven aan de rechtmatige eigenaars, maar dit kon ze niet, omdat ze niet wist wie het waren. Welk een nobel mens! De rechtbank geloofde er niets van en veroordeelde Anna tot geseling en verbanning uit Zuid-Beveland. Tevens mocht ze de proceskosten betalen. Het vonnis werd op 12 november 1776 voltrokken. (Bron: RAZE 1575, fol. 140a) Een vlotte Pieter of een losse waardin? Pieter Gouwe was gewoon een borreltje te drinken in café "Het Molentje" op de dijk bij 's Heer Hendrikskinderen. Op vrijdag 6 juli 1781 had hij weer toegegeven aan deze gewoonte. Terwijl hij staande genoot van zijn borreltje, verscheen plotseling de waard in de deuropening van de herberg met een geweer. Deze dreigde hem neer te schieten. Als een haas ging Pieter er vandoor en sprong door het raam van de herberg op het achtererf. De waard liep hem echter tot aan de haag achterna. Dat leidde daar tot een woordenwisseling. De ruzie liep zo hoog op dat op een zeker moment de waard zijn geweer op Pieter richtte en hem vervolgens in zijn billen, lendenen en rechterhand schoot. Het kwam natuurlijk tot een rechtszaak, waarop de waard beweerde dat het verhaal heel anders was dan de eiser wou doen geloven. Toen hij namelijk thuis kwam, trof hij zijn vrouw met Pieter in de bedstee aan. Pieter zou hem daarop met een mes bedreigd hebben en hem achterover hebben gegooid. Nu geloofde de rechtbank hier niets van, omdat de waard toch al zo'n slechte naam had. Hij had al eens iemand, die zich met een zaak bemoeide in de hand gestoken. Ook was hij niet vies van diefstal. Zo overviel hij op een avond Frans de Ruiter, timmerman te 's Heer Arendskerke, toen deze van een bezoekje aan de kroeg 's avonds naar huis ging. Hij overviel hem bij de Terluchtse Weel en ontfuselde hem vijf of zes rijksdaalders. De officier van justitie eiste dan ook een boete van fl. 225,- en zes weken op water en brood. De verdachte hield echter vol, dat Pieter wel degelijk met zijn vrouw naar bed was geweest. Hij had van haar gehoord, dat zij door Pieter te bed was gelegd. Op die bewuste morgen had hij zijn vrouw en kinderen in huis horen schreeuwen. Hij was daarop door het raam naar binnen geklommen en had zijn vrouw met Pieter in bed gevonden. Pieter was daarop gevlucht en omdat onze waard zeer geëmotioneerd was geworden, had hij op hem geschoten. Verder verklaarde hij dat Pieter tweemaal bij zijn vrouw was geweest. De eerste keer hadden drie klanten, die in de herberg aanwezig waren, hem gezien, maar die hadden geen van allen een verklaring afgelegd, zodat de rechtbank de verklaring van de waard in twijfel trok. Burgemeesters en schepenen veroordeelden hem dan ook tot een boete van fl 225,-, verbanning uit Zuid-Beveland en in de kosten van het proces. (Bron: RAZE 1575, fol. 147) 102

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1994 | | pagina 104