DORPSE VERHALEN VAN ZUID- EN NOORD-BEVELAND Het droevige einde van Kaatjes verkering Op sommige tijden kon het wel eens druk zijn in de wagenmakerswerkplaats van Kornelis Fraanje (Borssele 1821-1888). Er waren altijd wel mensen die om een praatje verlegen waren. In het boogertje waren zijn zonen Jan en Joosje bezig planken te zagen. Het is toch een sterke flinke jongen, die Jan. Vanmorgen tilde hij alleen die boom op die schraag, ja die jongen mocht er wezen. (Jan Fraanje 1844-1866). De deur van de werkplaats ging open en Kaatje op 't Hof (1845-1917) stapte binnen. "Zoo Kaatje", sprak Kornelis, "heb je een boodschap?" "Nee Fraanje dat niet direct, maar ik heb wat anders, ik heb vannacht een stemmetje gekregen dat ik moet verkeren met je zoon Jan." "Zo. zo", sprak Kornelis, "en Kaatje wil je dat zelf ook wel?" Waarop Kaatje met vuur antwoordde: "Jèèt, Jèèt Froiê, wis en waerachtig wê". En hierna "stievelde" Kaatje vlug de werkplaats weer uit. Kornelis moest maar een beetje in zich lachen, hij had het niet zo op die stemmetjes, neem nou zijn broer Pieter op Biezelinge, die kon er ook wat van. Die liep zich uit de naad achter Ds. Budding. Als je Ds. Budding zag zag je Pieter Fraanje, zeiden de mensen. En als ze dan te voet van het ene dorp naar het andere trokken en het was warm weer zei Pieter steevast "Domenie, as jie ut noe te werm kriegt mö je 't mè zegge oor, dan za ik joe jasje wè draege". Kornelis hoorde hem het al zeggen, de "flêmert". Op een andere dag kwam er weer eens in de werkplaats om een praatje. "Heb je het ook gehoord Fraanje?" "Wat bedoel je", vroeg Kornelis. "En nou, van Keesje Smit, heel het dorp heeft het erover." O ja", zei Kornelis,"maar als dat waar is van die loterij, dan zal op dat geld geen zegen rusten." Op een gegeven dag klaagde zijn zoon Jan over pijn in zijn buik. het eten wou ook niet meer zo vlotten en er kwam geen werk meer uit zijn handen. Dat waren ze van de jongen niet gewend, dan moest het wel erg zijn. En toen het zaterdag geworden was werd het nog al maar erger. De dokter moest eer aan te pas komen. Die adviseerde, direct met die jongen naar Vlissingen om te opereren. "Met dit weer?", vroeg Kornelis, "hoe kom je daar?" Het regende en stormde verschrikkelijk, maar er was geen andere keus. Jan. die op de grond lag te kronkelen, werd op een ladder gelegd en naar de Oude Kade (nu de plaats waar de kerncentrale staat) gedragen en daar in een roeiboot gelegd. Zo probeerden zij naar Vlissingen te komen, maar halverwege moesten zij terug keren. Het weer was te slecht. We zouden allemaal verdrinken zei de buurman. Er zat niets anders op dan terug te keren naar het dorp. Jan werd weer op de ladder gelegd en naar huis gedragen. Daar is hij diezelfde avond, kronkelend van de pijn, onder de tafel in het achterhuis gestorven, twintig jaar oud. Zijn vader was hiervan zo ontdaan, dat hij een paar dagen en nachten in zijn stoel in het achterhuis heeft door gebracht, totdat de buren hem oppakten en in zijn werkplaats dwongen weer te gaan werken. Kaatje op 't Hof is later gehuwd met de Mey, de kleermaker. De kinderen van de jongste broer van de overleden Jan konden zich haar nog goed herinneren. Als het mooi weer was stond Kaatje meestal buiten, een mager oud vrouwtje met een klein mutsje op. Ze kregen dan dikwijls een babbelaar als zij uit school daar langs kwamen. Augustein Blankenburgs "Emde" Toen Augustein Blankenburg (Kloetinge 1839- Nieuwdorp 1897) te 's-Heer Arendskerke huwde met Maria van Antwerpen in 1867, besloten zij zich aan te sluiten bij de afgescheidenen te Nieuwdorp, waar zij gingen wonen. Volgens de kwade tongen meer voor het gemak als voor wat anders. Bij de afgescheidenen was het de gewoonte alle lidmaten een maal per jaar kerkelijk te 109

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1994 | | pagina 111