Keesje mie de paeretannen Over Marinus van Houten A.J. BARTH EN L.J. MOERLAND bezoeken en wel door de predikant en een ouderling. Zo ook het gezin Blankenburg-van Antwerpen. Deze bezoeken werden een week van te voren tijdens de kerkdienst met naam en toenaam afgelezen. Tijdens dit huisbezoek werd Augustein berispt door de dominee omdat hij en zijn kinderen de zondagse kerkdiensten nogal eens verzuimden. Hierop werd Augustein nogal giftig en met een priemende vinger in de richting van de dominee zei hij: "zal ik joe us wat zên, ik en de huus mê een emde. De vrouwe wast dat Sitterdags 's aevons uut, en eer dat ut sondags droog is komt de kerke a uut. Mê kiek jie mer is ni je neigen, as ik sondags mie de huus op zolder zitte te wachte tot dat oans emde dröóg is, êk zelf mie mun eigen oogjes zie dat mevrouw van de dominie un kropje slêê uut de tuun snee. Di mö je mêr is wat van zégge." Hoe de dominee daarop reageerde, is niet bekend. Komelis Smit die leefde van 1812-1887 was schoenmaker te Borssele. Het was in die tijd dat Ds. Budding het platteland van Zeeland doorkruiste. Keesje had het niet zo op die man, als je je daar mee inliet waren er nogal wat dingen die je niet meer mocht. Op gezette tijden ging Keesje naar Goes. Je moest toch wel een boodschap doen he, maar welke precies daar mochten zij op het dorp naar raden. Op zekere dag kreeg Keesje een berichtje uit de stad dat hij eens langs moest komen en zijn "Briefje" meenemen. Met zulke zaken moet je niet te lang wachten, dus toog Keesje te voet naar de stad. De terugreis was echter met een Tilbury. De mensen die het vertelden, maar het zelf niet gezien hadden, zeiden: "Er kwamen een paar grote zakken uit de Tilbrie die zo zwaar waren dat het paard, ervoor, veel moeite had om met de benen op de straat te blijven", zo zwaar was de Tilbrie geladen. Of het waar was of niet. de schoenmakers werkplaats bleef van af die dag gesloten. Dochter Jannetje was ook hele dagen zomaar thuis. Als men daar naar vroeg zei Keesje: "Mien dochter oef nie mi te dienen." Op zekere dag was Keesje weer op stap gegaan en 's avonds nog niet op het dorp terug. De andere dag zo tegen de avond verscheen Keesje weer in de gemeenschap, het was zo tussen licht en duuster, dus ze hadden het niet goed kunnen zien, maar het was net of hij de hele tijd liep te lachen. De andere dag moesten enkelen toch eens weten waar hij naar toe was geweest. "Naar Bergen op Zoom", zei Keesje, en wel op z'n manier of hij "twi werme petooten" in zijn mond had "om nieuwe tanden." Bel, bel die Kees, die had die anderhalve tand die hij nog in zijn mond had, laten trekken en zich een kunstgebit aangeschaft. "Ze lagge klaer", zei Keesje,"je konze zö uutkieze en meeneme." Volgens zijn mede dorpelingen was Keesje zijn keuze van tanden wat groot uitgevallen. Hun commentaar! "Vee te groot, 't liekt wè un paerd, z'n mond kan hineens mi toe." En zo was het dorp weer een bijnaam rijker, "Keesje mie de paeretannen." Of het bedrag wat hij gewonnen had in de loterij was aanmerkelijk minder dan men op het dorp vertelde, of Keesje heeft er goed van geleefd. Een ding is zeker, zijn nageslacht heeft er niets van gemerkt. Marinus, die leefde van 1855 tot 1910 in Borssele, deed negotie in boter, kaas en eieren. Hij ging daar altijd voor op pad en had daar voor de beschikking van een kar met twee honden. Deze honden waren goed afgericht, want ze stopten al vanzelf bij elk cafeetje wat ze tegen kwamen. Want als 110

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1994 | | pagina 112