GRAAG NAAR DEN HAAG streng gemaand binnen acht dagen voor het Hof te verschijnen om uitleg te komen geven en vooral niet achter te blijven (normaal wordt door het Hof voor het dagen van partijen die uit Zeeland komen steeds een termijn van twee weken gehanteerd). In de tweede brief wordt het stadsbestuur van Goes in uitgebreide bewoordingen gewaarschuwd nooit meer de hoge overheid te beledigen en de gang der justitie te belemmeren door de arrestatie van een deurwaarder van het Hof. De zaak komt dan op 5 december voor het Hof. Dit wil zeggen dat procureur Roodere ten behoeve van Coucke zijn eis mag stellen. Er wordt geëist dat de superintendent zich formeel zal verantwoorden voor het Hof. Het Hof geeft hierop de partijen opdracht over acht dagen voor de commissarissen van het Hof te verschijnen om te kijken of een verzoening tussen de partijen mogelijk is. Gunstig voor Coucke is de bepaling dat hij uit zijn gijzeling ontslagen moet worden, zodat hij in eigen persoon kan verschijnen. Dit is dan tevens de laatste keer dat de zaak op de rol verschijnt. Het proces is dus niet voortgezet, waaruit we kunnen opmaken dat men inderdaad, met of zonder tussenkomst van de commissarissen van het Hof tot een schikking gekomen is. Over de inhoud van de schikking zouden we weinig te weten zijn gekomen als de financiële administratie van de stad niet voor een belangrijk deel bewaard was gebleven. In de rekening van het accijns op wijnen en dubbelbieren over de jaren 1646-1648 wordt een uitgave van 25 ponden Vlaams aan Comelis Coucke verantwoord. Dit ter vergoeding van zijn advocaat- en proceskosten in Den Haag gemaakt. De superintendent heeft geluk, want als hij een proces verliest moet hij de kosten van de gedaagde uit eigen zak betalen. Een jaar eerder was al aan Jacob de Cupper. herbergier van de Kleine Zoutkeete 47 ponden Vlaams uit de inkomsten van de accijnzen op wijnen en dubbelbieren betaald voor verblijf van de gegijzelde Coucke aldaar. Uit die gegevens mogen we concluderen dat het uiteindelijk voor Coucke het gunstigste afgelopen is en dat het de baljuw en het stadsbestuur van Goes zijn die bakzeil moeten halen. Verder duidt de betaling uit de accijnzen op wijnen en dubbelbieren er op dat de stad volhield dat het een zaak van de landwacht betrof. De accijnzen op wijnen en bieren waren namelijk voor landwachtuitgaven bestemd. 13

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1994 | | pagina 15