REDERIJKERSKAMER "DE FIOLIEREN" Gezicht op het dorp 's Gravenpolder. Zeventiende eeuwse kopergravure, (foto: GA-Goes) maar tegen het einde van het daarop volgende jaar, namelijk 6 november 1780 is deze gildebroeder overleden. Jan Raas was in die tijd secretaris van het gilde en vermoedelijk is het aan Copmels gewijde gedicht, dat een geheel vormt met genoemd overlijdensbericht, van zijn hand. Dit luidt als volgt: "het heijde is hier en over al helk zijn heijde vinden zal daar om lezer volgt mij naar doet het goet en laat het quadt dan zal u heijde een zijn vrij van al zorg pijn ik hoop dat hij mag wesen bij godt in het hewig leven bidt voor zijn ziele." Het heijde moet, zoals duidelijk blijkt, worden gelezen als het einde. Het vers is met dezelfde regels, zoals in het boek vermeld, overgenomen. Vrij vertaald zou het ongeveer zo moeten luiden: Het einde is hier en overal. Ieder zal zijn einde vinden. Daarom lezer volgt mij na. Doet het goed en laat het kwaad. Dan zal uw einde eens zijn Vrij van alle zorg en pijn. Ik hoop, dat hij mag zijn bij God in het eeuwig leven. Bidt voor zijn ziel. Wel kan gesteld worden, dat er van protestantse zijde fel tegen het optreden van de rederijkers- 37

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1994 | | pagina 39