J. WALRAVE kamers werd geageerd. Het gevolg daarvan is wel geweest, dat in de zeventiende en achttiende eeuw deze kamers niet overal even aktief bleven en hier en daar zelfs werden opgeheven. Vooral de predikanten en kerkelijke kolleges beijverden zich om de kamers te bestrijden en zij beschouwden de opgevoerde spelen als een beoefening van een soort afgoderij. Ook in 's-Gravenpolder en omliggende dorpen waren de protestanten aktief in het pogen de rederijkerskamers te liquideren. In 1665 werd in 's-Heer Abtskerke, welk dorp kerkelijk met 's-Gravenpolder één gemeente vormde, door de kerkeraad vergadering gehouden. In die vergadering werden de aktiviteiten van de rederijkerskamer besproken en werd besloten bij de classicale vergadering deze aan de orde te stellen, alsmede tevens hulp en advies te vragen om te bevorderen, dat het bij plakkaat uitgevaardigde verbod tot het weer invoeren van de rederijkersspelen rigoureus werd nageleefd. Kennelijk had dit verzoek geen voldoende uitwerking gekregen, want in de kerkeraardsvergadering van 30 juni 1669 in 's-Gravenpolder onder leiding van dominee Joh. Eversdijk kwam dit onderwerp weer ter sprake. Op de 3e Pinksterdag van dat jaar was de rederijkerskamer aldaar blijkbaar opgetreden, waarmee de vergadering het absoluut niet eens was. Besloten werd daarom voor de op 3 juli 1669 te Ellewoutsdijk te houden classicale vergadering een brief op te stellen, teneinde die aldaar in te dienen en in de besprekingen aan de orde te stellen. Volgens die brief waren de spelen in het openbaar gehouden, waaraan velen zich geërgerd hadden en het schandelijk hadden bevonden. Dit vooral omdat "ongoddelijke ende ook onnutte" toespraken werden ten gehore gebracht "strekkende tot onstigtinge. ligtvaerdigheijt ende ongeregeltheijt". De spelen waren opgevoerd in een schuur en uit de omliggende dorpen en zelfs uit Goes was men daarheen getrokken tot grote verwondering van degenen, die deze schuur passeerden. De ambachtsheren hadden daarvoor geen toestemming verleend. Merkwaardig is, dat in het resolutieboek van de ambachtsheren, waarin de bijeenkomsten van deze heren in de loop der jaren werden genoteerd, over de periode van 1669 t/m 1680 totaal niets hierover vermeld. Doch niet alleen het ontbreken van deze toestemming, maar nog meer de handhaving van het in 1583 uitgevaardigde "Placcaet van Policie" diende te bevoegder plaatse aan de orde te worden gesteld. In deze "Ordonnantie van zijn Princelicke Excellentie op 't stuck van de Policie Binnen Zeelandt" waren een groot aantal artikelen opgenomen, onder meer behelzende een aantal verboden inzake "eenich exercitie van Roomsche Religie, Ceremonien ende superstitiën", het houden van "alle onbehoorlicke vergaderingen bij nachte ende ontijde", het openstellen van winkels op zondagen, e.d., openbare dronkenschap, alsmede de voorwaarden waaronder huwelijken konden worden gesloten, wie met elkaar wel en niet mochten trouwen, enz. enz. Maar ook werd daarin bepaald: "Item, Alsoo men bevindt dat door de openbaer Rethorijcke ende dierghelijcke Spelen ende Batementen in deze tijt vele worden gheergert ende geschandalizeert als schijnende die te commen vuyt weelde Ende dat oock dickwils daer by ongoddelicke ende oock onnutte propoosten ende redenen der Ghemeynte worden voor ghedraghen streckende tot ontstichtinge, lichtveerdigheyt ende ongeregheltheyt Soo ist, dat wy met advis als voren deselve publieke spelen ende Batementen by desen wel expresselick verbieden ende interdiceren alomme binnen dese Provincie tot dat anders daer inne gheordonneert zy." En al de daarin gestelde voorschriften dienden "onverbrekelick ende stricktelick" te worden nageleefd. Het was dan ook met het oog daarop, dat de classicale vergadering in aktie behoorde te komen. Of die aktie inderdaad ontstaan is, is niet bekend. Wel was het zo, dat op 1 juli 1671 de 's Graven- polderse kerkeraad de rederijkerskamer weer in vergadering ter sprake bracht. Dat de leden van de 38

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1994 | | pagina 40