J. WALRAVE en schepenen, de secretaris, de kerk- en armmeesters en de geregtsbode werden genotuleerd, terwijl de rekeningen van de parochie, kerk en armen werden vastgesteld. Mogelijk is er over gesproken en is daarvan niets vastgelegd. In het compartitieboek komt ook geen enkele bijzondere aantekening voor, die wijst op de pogingen de activiteiten van de rederijkers te beletten. Opvallend is het wel, dat over het tijdvak van 1660 t/m 1708. waarin de zojuist omschreven tegenakties werden ondernomen, geen compartitieboek is overgebleven. Zou het toen niet bijgehouden zijn of door een bepaalde aktie teloor zijn gegaan? Onmogelijk lijkt me dit niet, ofschoon de beide daaraan voorafgaande wel zij bewaard gebleven, maar ze zouden mogelijk bij een ander lid berust kunnen hebben. Overigens was het gilde in die periode wel intakt gebleven. In ieder geval bleef de 's-Gravenpolderse rederijkerskamer nog meer dan een eeuw voortbestaan. De organisatie binnen de rederijkerskamer. Uitsluitend in het reglement van 1792 treffen wij in het artikel over het kiezen of loten van de officieren van de verplichting voor de leden aan, dat ieder gildebroeder op elke vergadering "een takje fiolier of roode flieren" diende te tonen. Dit zullen de muurbloemen geweest zijn, die ook nu in het dialect nog flieren worden genoemd. Het gilde had een opvoedende taak voor jonge personen en als doelstelling te zorgen, dat jeugdige leden door middel van het dichten een goede en eerlijke recreatie konden vinden. Want tenslotte was ledigheid de moeder en wortel van alle kwaad en die ledigheid kon daarmee worden opgevuld, mits het maar niet op schandelijke wijze gebeurde. Opvallend daarvoor is het gedeelte in het reglement van 1734, waarin Lieven van Kats op 10 maart van een onbekend jaar het verzoek als ingewilligd verklaarde, luidende: "eerlijck en billick ende profijtabel voor alle jonge geesten om hun selven daar in te verrecrijeeren en de geest te versieren". Op de inhoud van een aantal artikelen willen wij thans nader ingaan al zullen enkele verderop in behandeling komen wanneer aantekeningen in de compartitieboeken daartoe aanleiding geven. In het eerste artikel wordt voorgeschreven, dat op Sint-Nicolaasdag om klokslag 3 uur met meerderheid van stemmen een prins gekozen en zo nodig geloot moest worden. De prins bekleedde een voorname funktie in het gilde, zoals uit de volgende artikelen zal blijken. Direct na zijn verkiezing begon zijn taak met het aanwijzen van een stadhouder. Met deze samen benoemde hij terstond 3 dekens, die tot taak kregen de financiële zaken behartigen. Wanneer iemand gekozen werd in één van genoemde functies en hij weigerde die te aanvaarden, dan was hij een boete van 3 schellingen en 4 groten tegenover de prins verschuldigd en stond hij nog ter "groote corectie". Of daarmee bedoeld werd de beoordeling (het recht houden), die twee- of driemaal per jaar werd gehouden door prins en dekens volgens het enkele artikelen verderstaand voorschrift onder de titel "Van corectie" is niet geheel duidelijk. In de aanwezige stukken blijkt daarvan niets. Opmerkelijk is het wel, dat de stadhouder in het vervolg van het reglement nergens meer ter sprake wordt gebracht, zodat niet duidelijk blijkt welke taak deze in feite had. In het volgende artikel en ook verder wordt gesproken over de aftredende regenten, waarmee wel bedoeld zullen zijn de prins en de 3 met het financiële beheer belaste dekens. Wanneer wij tenminste de artikelen goed interpreteren, dan slaat het begrip "Regenten" alleen terug op de prins en de dekens samen en is de stadhouder daaronder niet begrepen. Deze 3 dekens behoorden voor de gehele kamer rekening en verantwoording af te leggen van het financiële beheer op de tijd, die de prins daarvoor bepaalde. Hun aftreden zou volgens het reglement op 5 december plaats vinden, 42

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1994 | | pagina 44