J. WALRAVE de palm van sijn handt die sal verbeuren de boete van 12 mijten." In 1774 werd die boete verhoogd tot 3 groten. Alleen in het reglement van 1774 komen twee artikelen 33 voor. Het tweede artikel is na de afsluiting van het reglement toegevoegd en ondertekend door de prins Marijnus Westdorp en de secretaris L.D. v.d. Hooft. Deze laatste functie was dus kennelijk nieuw en niet in het reglement omschreven. Bepaald werd dat ieder gildebroeder gehouden was in "de Parochiehuis" te blijven zolang het boek niet gesloten was en hij zijn geld nog niet verteerd had. Ook tijdens de bijeenkomst mocht men niet langer dan een uur er tussenuit knijpen. Dit alles uiteraard om het gezelschap zoveel mogelijk bijeen te houden ten einde dit te bevorderen kon elke overtreding met de boete van een schelling worden bestraft. Ieder, die nog geen lid zijnde in de kamer werd ontvangen, moest daarvoor een bedrag betalen, waarvan de hoogte door het gehele gilde telkens werd bepaald, en wel gedurende de daarbij vastgestelde tijd op straffe van "Resusatien". Vermoedelijk wordt hier bedoeld "restitutie", hetgeen neerkomt op straffe van vergoeding van de betrokkene door het gilde gemaakte kosten. Verliet hij de kamer en werd hij derhalve geen lid. dan moest hij in ieder geval een schelling aan de bode voor diens moeite betalen. Maar misschien had het woord een andere betekenis. Wanneer een lid een of meer boetes waren opgelegd, dan bestond, zodra hij daartoe de begeerte te kennen gaf, voor prins en dekens de mogelijkheid daarin vermindering te brengen. Voorwaarde was wel. dat veroordeelde de boeten "onnooselijck verbeurt sal hebben", met andere woorden, hij moet de overtreding niet met opzet en eigenlijk zonder erg begaan hebben. Alleen de bijzondere boeten wegens criminele excessen waren daarvan uitgezonderd. Omdat die niet zo exact waren omschreven, zal bij elke beoordeling wel bekeken zijn of van een dergelijke uitzonderlijke overtreding sprake was. Overigens had de overschrijver van het reglement in 1774 nog al moeite met het overnemen van enkele woorden. "Clijmijneel" voor "crimineel" en "pemedeeren" in plaats van "remedieeren" doet vermoeden, dat hij de betekenis van die woorden niet helemaal heeft begrepen. Maar niet alleen met deze woorden was dat het geval. In het hele reglement komen nog al veel schrijffouten voor. Het artikel "Van gemeene kost" heeft mogelijk met eten en drinken te maken, maar wil niet zeggen, dat die kost slecht zou zijn. Het handelt over de kosten, die bij bepaalde gelegenheden gemaakt moesten worden. Moest de officiële feestdag gehouden worden dan werden de kamerleden aangeschreven (in reglement 1792 weggelaten) of uitgenodigd een toneelstuk op te voeren dan wel aan een wedstrijd (een landjuweel) deel te nemen. In dat geval kwamen de kosten daarvan voor rekening van alle leden. Hetzelfde gold voor het opvoeren van spelen binnen en buiten de gildekamer. Het totaal zal dan wel weer per hoofd omgeslagen zijn. Dat de betalingen wel eens achterwege bleven of dat er lang op gewacht moest worden, zal ook toen voorgekomen zijn. Daartegen was een voorschrift opgenomen onder de titel "Van penningen te innen" (in 1792 "te betaalen"). Aangenomen mag worden, dat een vlotte betaling van de bijdragen door de leden op prijs werd gesteld. Toch was er een termijn bepaald, waarbinnen de schuld aangezuiverd moest zijn. Die termijn werd gesteld op een maand, nadat de rekening was opgemaakt. Bij nalatigheid konden prins en dekens via gerechtelijke weg tot invordering overgaan. Kwam er een gildebroeder te overlijden, dan hadden prins en dekens de plicht de bode op pad te sturen om alle leden op te roepen aanwezig te zijn om de overledene naar zijn laatste rustplaats te dragen. Bij afwezigheid was een boete van een schelling te betalen. De weduwe van de over ledenen, of bij het ontbreken daarvan de nabestaanden waren gehouden tot de eerstvolgende Sint Nicolaasdag het aandeel bij te dragen in de door het gilde te maken kosten. De overledene werd over die periode nog als gewoon lid aangemerkt. Aan de bode was een schelling verschuldigd. 46

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1994 | | pagina 48