REDERIJKERSKAMER "DE FIOLIEREN" In het reglement van 1792 werd aan het betreffende artikel "Van het sterven" uitbreiding gegeven. Zowel bij het overlijden van een gildebroeder of diens vrouw werden de leden opgeroepen de begrafenis en ook de aan hem/haar opgedragen mis in de kerk bij te wonen. De bode moest daarvoor wel in aktie komen om de leden te waarschuwen. Was men ondanks die mededeling niet op de begrafenis dan was een boete van 5 schellingen verschuldigd en voor het niet bij de mis zijn een boete van 1 schelling. Deze boetes waren tot voordeel van de overledene. Vermoedelijk zullen eventuele boetes wel naar de weduwe of nabestaanden zijn gegaan. Wanneer er tussen de leden een wedstrijd in het dichten werd gehouden en de prins hing de daarmee te winnen prijs in de kamer op, dan was het gilde of het bestuur niet bevoegd te beslissen aan wie de prijs toekwam. Alsdan was het nodig enkele notabelen, die zij daartoe bekwaam achtten, te vragen om als jury te fungeren teneinde te laten uitmaken aan wie de prijs (het juweel, overigens geen landjuweel) na vertoning van het spel behoorde te worden toegekend. Het ramen van de officieren, waaronder prins en dekens werden verstaan, hield in, dat dit kollege beslissingen kon nemen in het belang van de kamer. De gezellen waren gehouden die beslissingen te eerbiedigen op straffe van een bijzondere rechtzetting. Wanneer men als lid wenste te bedanken, dan kon dat alleen op Sint Nicolaasdag tussen 13.00 en 15.00 uur gebeuren. Men zal dan uiteraard zijn aandeel in alle gemeenschappelijke kosten, zijn boetes of andere bijdragen wel moeten hebben aangezuiverd, maar bovendien moest men 2 schellingen als een soort beëindigingsvergoeding storten. Of elk lidmaatschap volgens dit voorschrift is opgehouden, zal wel de vraag blijven, want een verantwoording van bedragen wegens uittreding troffen we niet aan. Vervolgens worden door de prins, dekens, leden en bode af te leggen beloften omschreven, waarbij zij opgemerkt, dat het lid die handeling verrichtte tegenover de prins en de bestuursleden voor het front van het gilde. De bode moest voor het gehele gezelschap beloven trouw, behulpzaam en zwijgzaam te zijn. Het artikel regelende het absent zijn van de leden op de kamerbijeenkomsten wordt in het reglement van 1792 niet meer aangetroffen. Over het waarom daarvan zal het gissen blijven. Mogelijk dat men al wat soepeler in de naleving van het reglement werd of dat het aan de leden werd overgelaten of zij al dan niet de behoefte hadden te komen. Daarvóór was ieder lid, die door de bode was opgeroepen, verplicht te verschijnen. De boete bij niet-nakoming bedroeg 12 groten oftewel een schelling. Kon men echter aantonen, dat ziekte of ongeval hem verhinderde te komen dan wel dat de bode zijn boodschap niet had kunnen overbrengen, omdat het lid uitstedig was, dan was de kamerbroeder van de opkomstplicht vrijgesteld. De rijke inhoud van de compartitieboeken. Terugkomend op de compartitieboeken, dan blijkt al op de eerste bladzijde van het oudste exemplaar wanneer daarin werd begonnen en met welk doel. Er staat namelijk: "Desen boeck is gecocht int jaer Ons Heeren 1619 opten 26 december voor het Gilde van Retorica genaemt het geselschap der Violieren om in te schrijven de vergaeringhe daer Camer jaer ende dathum ende voorts andere dinghen bij artijckelen gestelt soo ghij hiemaer sien suit". Aan het eerste voornemen is in hoofdzaak voldaan. Jammer genoeg is te weinig vermeld van de andere gebeurtenissen, die er ongetwijfeld bij de toepassing van het reglement zullen zijn geweest. Reeds in het begin van dit boek, namelijk nog in 1619, werd nogmaals aangegeven aan wie het boek toebehoorde. Mocht het bij verlies gevonden worden, dan zou degene, die het vond en bij de 47

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1994 | | pagina 49