J. WALRAVE Wanneer de rederijkers bijeen kwamen, dan werd veelal achter de namen van de leden vermeld hoeveel kannen bier ze dronken, hetgeen werd aangegeven door geturfde streepjes. Op 3 mei 1654 werd speciaal vermeld: "Pijeter Jansse niet gedroncken". Op 25 oktober 1654 kwamen 9 leden bijeen. De colfmeester Com. Adriaanse en zij helper Jop. Com. op t Hooff waren elk goed voor 4 bier en 6 andere leden elk voor 2. Ook Jacob Marinnisse was present, doch kreeg de notitie "Maer niet gedroncken". Niet dat deze geheelonthouder was, want op 6 september 1654 was hij als colfmeester ook goed voor 4 kannen bier. Opmerkelijk is wel, dat de colfmeester en zijn helper in veel bijeenkomsten een 4-tal biertjes consumeerden en de overige leden het met de helft deden. Wie waren colfmeester en helper, wat was hun taak en hoe werden zij aangewezen? De reglementen geven daarover wat meer klaarheid. In het artikel met als titel "Van colve(n) te looten" wordt daarover gezegd, dat op Sint Nicolaasdag, nadat eerst volgens artikel 1 de prins en de dekens waren gekozen, de colven geloot moesten worden. Daarvoor werden tweetallen samengesteld, welke tweetallen bestonden uit een colfmeester en een helper. Deze laatste titel staat niet in het reglement, maar blijkt uit diverse overzichten. Om een bepaalde volgorde aan deze tweetallen te geven, werden ze van een letter voorzien en daarmee alfabetisch gerangschikt. Als de prins het nodig oordeelde, dat ze op de kamer verschenen, dan liet hij door de bode aanzeggen op welke dag en op welk uur hij de heren verwachtte. Beide leden van de colve moesten elk voor hun colve 4 groten betalen. Waar deze bijdragen ooit zijn verantwoord zal in 's-Gravenpolder wel een raadsel blijven. In de compartitieboeken zijn ze niet te vinden. In ieder geval werd het geld wel voor de consumpties besteed, want wat boven dit "colvegeld" werd verteerd, moest door de aanwezigen samen betaald worden en elk had daarin zijn deel bij te dragen. Een omslag over degenen, die niet te kamer verschenen waren, vond blijkbaar niet plaats. Voorts kon de prins gelasten aan de colfmeester om te verschijnen teneinde een gedicht (refrein of rondeel) te komen voordragen. Bij niet voldoening hieraan was een boete van 1 groot verschuldigd. Opgemerkt zij, dat het colvegeld en de boete voor het niet opzeggen van het gedicht van respectievelijk 4 groten en 1 schelling golden volgens de reglementen van 1734 en 1774. Volgens dat van 1792 waren die bedragen aanmerkelijk opgevoerd en bedroegen zij respectievelijk 4 schellingen 9 groten en 1 schelling 9 groten. Het is niet uitgesloten, dat deze verhogingen nodig waren om meer dwang op de naleving van het voorschrift uit te oefenen. De boete was in dit geval in vergelijking met een in de rederijkerskamer "De Wijngaerdrancke" te Kapelle gehanteerde strafmaatregel nog al schappelijk. In het reglement van die kamer stond in artikel 19 te lezen: "Item zoo zal een igelijk gildebroeder tot allen tijde van triumphe gehouden zijn ten ordonneeringe van den prinse te zeggen een refrein, balaat of rondeel, een zinnelijk gedigt ofte een vroolijck liedeken zingen ter eeren van t gezelschap en zo wie faalgeert in zijn gedight, dat is op de boete van drie lepelen mostaard uit te eeten, die hem van de regeerders gegeeven zal worden". Het is niet onwaarschijnlijk, dat het vooruitzicht op dit "hartige" hapje er vele gildebroeders van weerhouden heeft de opdracht van de prins te negeren. Reeds eerder merkten wij op, dat het voorschrift om op Sint Nicolaasdag te vergaderen zelden werd nageleefd. In de zeventiende eeuw werd meestal wel eind november en/of begin december vergaderd, doch in de eerste helft van de achttiende eeuw was 6, soms 7 december en in de tweede helft veelal 8 december de aangewezen datum. Overigens was daarnaast de dag van Drie Koningen (6 januari) of een datum in de buurt daarvan, waarop de kamer bijeen kwam soms zelfs aanleiding om daarin enige feestelijkheden, zoals een maaltijd en muziek, te verbinden. Tengevolge van de oorlogshandelingen eind oktober 1944 zijn in 's-Gravenpolder meer dan 30 woningen met bijbehorende schuurtjes, enz. met de grond gelijk gemaakt. Daartoe behoorde ook de 54

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1994 | | pagina 56