3. De vernieuwde meekrapbewerking.
4. DE GARANCINE-FABRICAGE.
DE FABRIEK VAN DOKTER VAN RENTERGHEM, EEN ARTS DIE FABRIKANT WERD
De aangevoerde wortels werden in die toren op latten zolders uitgespreid en gedroogd. Daartoe was
onder in de toren een oven gemetseld, waarin een vuur werd gestookt. Het drogen gebeurde
continu.
De gedroogde wortels werden op een dorsvloer in stukken geslagen, daarna gezeefd en van
ongewenste stoffen, zoals aardkluitjes, ontdaan.
De gebroken en gezuiverde stukjes wortel werden onder de naam racine als halfprodukt soms
verkocht.
De verdere verwerking verliep als volgt:
de racine werd opnieuw gedroogd en daarna gestampt. In het stamphuis bevonden zich zware
verticaal opgestelde, beweegbare balken, die door een mechanisme telkens werden opgetild en
losgelaten. Het mechanisme werd aangedreven door paarden in een rosmolen. De koppen van de
balken verbrijzelen de stukjes wortel en zo ontstond een poeder dat in vaten werd verpakt. Het
stampen, dat gepaard moet zijn gegaan met een luid gebonk, vond vooral 's nachts plaats, omdat
men van mening was dat daglicht een nadelige invloed had op het kleurend vermogen van de krap.
Geen wonder dat de meestoven zo veel mogelijk buiten de bebouwde kom stonden.
Tussen het stampen door, werd herhaaldelijk gezeefd, waardoor verschillende soorten meekrap
poeder werden verkregen. Van overheidswege werd het eindprodukt door beëdigde keurmeesters
gekeurd. Elk vat kreeg zo een keurmerk en een jaarstempel.
Bekende meekrapmarkten waren er in Rotterdam en Amsterdam.
In de negentiende eeuw werd de meekrapbewerking door mechanisatie flink verbeterd. In Frankrijk
verrezen de eerste nieuwe meekrapfabrieken. Aandrijving van werktuigen geschiedde door een
stoommachine, de rosmolen had afgedaan.
Droging van de wortels gebeurde met hete lucht en ventilatoren, dit ging aanmerkelijk intensiever
en sneller dan voorheen. Ook breken en zuiveren ging mechanisch, o.a. met behulp van een
centrifuge. De stampers tenslotte werden vervangen door walsen of speciaal bekapte molenstenen.
De fabrikant kocht de wortels van de boeren en bewerkte de totale hoeveelheid ingekochte
grondstof. In een meestoof werden de aangevoerde wortels van één landbouwer apart bewerkt. Een
fabrikant leverde zo een massaprodukt op van één kleur, terwijl de stoof verschillende kleine
partijen van onderling niet precies gelijke kleuren maakte.
Mechanisatie in de textielindustrie deed de vraag naar grote partijen kleurstof toenemen, waardoor
de fabrieken geduchte concurrenten werden van de meestoven.
Geen wonder, dat meekrapbewerkers in Frankrijk gingen kijken hoe het daar toeging, om hier hun
bedrijf zo mogelijk te kunnen moderniseren.
In 1851 bestudeerden de heren I.G.J. van den Bosch en L.Ph. de Bétrancourt de Franse
meekrapindustrie; zij schreven een nauwkeurig rapport een maakten een gedegen analyse van de
Zeeuwse toestanden in de stoven. In 1851 nog werd een N.V. opgericht en in Wilhelminadorp
verrees een fabriek naar Frans voorbeeld onder directie van Van den Bosch.
In de negentiende eeuw kwam de scheikunde snel tot bloei.
In 1826 slaagden de Franse chemici Robiquet en Colin er in de chemische structuur van de
85