DE FABRIEK VAN DOKTER VAN RENTERGHEM, EEN ARTS DIE FABRIKANT WERD en als poeder in vaten verpakt, klaar om verkocht te worden. De garancinefabrikage liep zó goed, dat in 1859 een tweede stoomketel en een tweede hydraulische pers konden worden aangeschaft. Toch waren er enkele moeilijkheden 8. Milieu-verontreiniging Het zwavelzuurhoudende afvalwater, waarin ook nog glucose was opgelost, werd aanvankelijk door een pijpleiding onder de grond afgevoerd naar de gracht van de Westerschans. In dit stilstaande water hoopten zich de afvalstoffen op. Vooral op warme zomerdagen traden scheikundige ontledingen op, waarbij zwavelwaterstof vrij kwam, dat is een gas dat onder andere de stank van rotte eieren veroorzaakt. Het moet soms liederlijk gestonken hebben. De begroeiing langs de begraafplaats had duidelijk te lijden van het vervuilde water dat er langs liep. De gevolgen waren: klachten bij Burgemeester en Wethouders van de omwonenden. Dat waren gebr. Harinck, eigenaren van een houtzaagmolen en het bestuur van de Goese Polder. Men verzocht B en W van Goes de fabriek van Van Renterghem te sluiten totdat er aan de overlast een einde kwam. Wat konden B en W nu doen? De eerste maatregelen tegen overlast van bedrijven lagen in het begin van de negentiende eeuw op het terrein van de "negatieve hygiëne". Dat betekende dat overlast veroorzakende bedrijven buiten de stad werden gebouwd, zodat de stedelingen zo weinig mogelijk hinder ondervonden. In zekere zin was door de plaatsing buiten de poorten van Goes hier al aan voldaan. Op 31 januari 1824 kondigde koning Willem I een Koninklijk Besluit af, "rakende de vergunning tot oprigting van sommige fabrijken en trafijken", opgenomen in Staatsblad 19. Zo'n vergunning kon worden verleend op voorwaarde dat toereikende maatregelen waren genomen ter beperking van overlast. Betrokken overheidslichamen waren provincies of gemeenten. B en W van Goes verzochten Gedeputeerde Staten de fabriek te sluiten tot een betere uitlozing zou zijn gemaakt. G.S. waren daartoe niet bevoegd. Zij hadden toestemming moeten verlenen voor de oprichting van de fabriek, maar het recht tot verbieden van de voortgang of de sluiting van het bedrijf kwam volgens art. 7 van genoemd K.B. aan de gemeente toe. Deze wilde een gezien inwoner als dokter Van Renterghem blijkbaar niet al te hard aanpakken. Hij verzekerde alle maatregelen te zullen nemen om de overlast te doen ophouden. Toen dit niet lukte, nam de gemeente het onvermijdelijke besluit: "Het maken van garancine is in den loop des jaars (1856) gestaakt moeten worden om dat er geene uitloozing voor het met zwavelzuur bezwangerd water te vinden was". Concurrent Verhagen kampte met hetzelfde probleem. Dit bracht de beide fabrikanten er toe het probleem samen aan te pakken. De chemicus van Verhagen ging naar Frankrijk om te onderzoeken, hoe men daar het afvalwater-probleem had opgelost. Na enige tijd scheen men een deugdelijke methode te hebben gevonden om het zure afvalwater te neutraliseren. In 1857 mocht "Stad Goes" het geneutraliseerde water in de haven lozen. De lozingsvergunning werd echter al gauw weer ingetrokken toen bleek dat de methode niet goed werkte. Dan maar gekozen voor een dure, maar voor die tijd afdoende manier: lozing op zee! Het zure garancinewater werd opgevangen in een gesloten systeem van betonnen bakken. Hierin liet men vaste stoffen bezinken en pompte het water in een aan de kade bij de fabriek liggende aak, waarin zich een grote tank bevond. Was deze door beide fabrieken gevuld, dan voer het schip de haven uit en ging op de Oosterschelde boven een zandbank voor anker. Bij laagwater kwam de platbomer op het zand te liggen, de tank werd geleegd en bij de volgende vloed ging men weer een nieuwe lading halen. De fabriek kon een klein deel der kosten compenseren. Het slib dat in de bakken bezonken was, 91

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1994 | | pagina 93