L.J. MOERLAND - W.P. DEN TOOM Dronken Cornells zwaait met zijn mes Het is de avond van de vijfden oktober 1547. In de herberg "Den Ingel" van Lijnken Jacob Pilsens is het feest. Er wordt volop gegeten en gedronken. Vooral Cornells Jan Oelesen laat zich niet onbetuigd. Al gauw is hij dronken. Naarmate de avond voortschrijdt, wordt hij steeds zatter en agressiever, zodanig, dat hij het geld opeist, dat volgens hem Lijnken nog aan hem schuldig is. Lijnken antwoordt daarop, dat als hij zijn geld wil krijgen, hij maar naar de baljuw moet gaan. De ruzie loopt steeds hoger op en Jacob Pilse, die zich bij het vuur droogt, ziet al dat gekrakeel aan. En net als hij wil ingrijpen, ziet Cornelis Jacob aankomen. Hij grijpt een mes en begint over Lijnken heen naar Jacob te steken. Deze weet het mes te ontwijken, maar valt daarna op de trap. Pier Pappot, die ook in het huis aanwezig is, weet Cornelis vast te pakken en het huis uit te werken. Cornelis wordt dan vreselijk kwaad en dreigt dat hij Pier later wel zal krijgen en aan het mes rijgen. Daarna gaat hij voor het huis op een bank liggen slapen. Andere mensen hebben het voorval ook gezien of gehoord, maar kunnen niet verklaren of Cornelis daadwerkelijk een mes getrokken heeft. Wel hebben ze Cornelis horen roepen, toen hij uit de herberg kwam: "Wraak zal ik nog wel nemen, jullie zijn nog niet van mij af." Ook Pier Pappot verklaart geen mes te hebben gezien, omdat Cornelis zijn hand onder zijn mantel hield. Het is dus het woord van Cornelis tegen dat van Lijnken en Jacob Pilsens. Of het nog tot een rechtzaak gekomen is, wordt niet verteld. (Raze 1571, fol. 238r) Het geheugenverlies van Willen de Nayer Het is de maandag voor vastenavond in het jaar 1547. We zitten dus midden in de carnavalstijd. In Baarland doet men ook daaraan. In het huis van de weduwe van Jonge Jan is het volop feest. Daar zijn ook aanwezig Dingne Jacob van Tielburghs en Willem de Nayer. Halverwege de avond vindt Dingne het genoeg en wil naar huis. Als ze de deur uitkomt, loopt ze Willem tegen het lijf. Plotseling haalt hij uit en slaat Dingne midden in het gezicht, zo erg, dat haar onderste tanden beginnen te bloeden. Dingne schrikt zich wild en vraagt aan Willem: "Waarom doe je dit? Doe dit liever bij je moeder, ik heb je toch niks misdaan." Willem, die blijkbaar te diep in de kroes gekeken heeft, schreeuwt als antwoord tegen haar: "Hou je mond. luizige hoer, en als je niet ophoudt met klagen, doe ik je nog meer." Dingne, die bang is, dat haar man. die in het huis naast dat van de weduwe Jonge Jan ligt te slapen, wakker wordt en Willem op zijn falie zal geven, besluit niets meer te zeggen en naar huis te gaan. De volgende dag is Dingne op weg naar de kerk, als ze De Nayer tegenkomt. Ze vraagt hem op de man af, waarom hij haar de vorige dag zo geslagen heeft. Willem weet van de prins geen kwaad en zegt dat het door zijn dronkenschap komt. Want dan wil hij iedereen slaan. Waarop Dingne zegt: "Dat kan allemaal wel zo wezen, maar daarom heb je me nog geen luizige hoer te noemen." Ze vervolgt met te zeggen, dat ze niemands hoer is en zeker niet van hem. Daarop verzucht Willem: "God bewaar me, als dat zo zou zijn." Ze zegt daarop, dat hij ook maar geen pogingen daartoe moet ondernemen, want dan zal hij "Mooi Aechtken niet meer hebben." Willem wordt daarop boos en verklaart dat hij er voor zal zorgen dat men zeven jaar lang in Baarland zal roddelen over het feit dat Dingne Willems hoer geweest is. Na dit dispuut gaan ze uit elkaar. Dingne laat het er echter niet bij zitten en gaat naar de Rentmeester-generaal Bewesterschelt. die een strafzaak aanhangig maakt bij het college van Baljuw en Schepenen in Goes. Daar heeft Dingne een volledig getuigenis afgelegd. Wat voor straf Willem gekregen heeft, is niet bekend. (Raze 1571, fol. 235r) 8

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1995 | | pagina 10