DE OOSTSLUIS IN HANSWEERT dag het sluizencomplex in Hansweert (1938). In de daarop volgende oorlogsjaren daalde het vervoersaanbod enorm. In 1939 was de Zanddijkstelling tussen Hansweert en Yerseke gereed gekomen. In 1940 waren de verdedigingswerken bij de sluizen gereed. Vóór de middensluis - aan Scheldezijde - was een kazemat gebouwd. Op 9 mei 1940 namen Nederlandse militairen van het 38e Regiment Infanterie de stellingen bij de sluizen in. Op 11 mei 1940 kwam het 40e Regiment Infanterie vanuit Walcheren naar Hansweert. Zij brachten drie Schwarzlose mitrailleurs in stelling. In de meidagen van 1940 werd de Kruiningerpolder onder water gezet door het Nederlandse leger, waardoor de woningen in Hansweert-Oost ook onder water stonden. De nieuwe hooggelegen Vlakebruggen werden zwaar beschadigd en dat betekende dat het scheepvaartverkeer bijna tot stilstand was gekomen. In de nacht van 15 op 16 mei 1940 infiltreerden de Duitsers bij het kanaal en staken bij de sluizen het kanaal over. De sluizen werden bewaakt door eenheden van de 14e Depotcompagnie Bewakingskorps, waarbij ook personeel van het Korps Rijkspolitie en de Koninklijke Marechaussee was ingedeeld. Vanaf 15 augustus 1940 was het scheepvaartverkeer weer mogelijk. In dat jaar passeerden 50% minder schepen de sluizen dan in het jaar daarvoor. Na vier weken zoeken vonden duikers van de Koninklijke Marine uit Vlissingen op 12 november 1990 nog 5 kisten met 5000 scherpe geweerpatronen op de bodem van het kanaal. De 7.62 mm. patronen waren door de Duitsers in de meidagen van 1940 bij de gevechten achtergelaten. In 1941 was er nog minder scheepvaartverkeer en in 1942 passeerden rond 28.000 vaartuigen de sluizen. In 1943 nam dat aantal af tot rond 25.000 vaartuigen. In 1943 vonden veel militaire transporten plaats naar Antwerpen en Gent. Er werden ook veel bouwmaterialen voor militaire objecten vervoerd. Op 28 augustus 1943 zouden de sluizen worden gebombardeerd. Het bombardement werd uitgesteld vanwege het slechte weer. Op 2 september 1943 hebben 12 RAF- toestellen de sluizen beschoten. De noordelijke deur van de oostsluis werd licht beschadigd en was daardoor maar enkele dagen buiten bedrijf. In de loop van 1944 plaatsten de Duitsers luchtafweergeschut bij de sluizen. Op 8 juli 1944 werd de Vlakebrug aangevallen. Eén van de twee bruggen kon niet meer worden geopend, waardoor de grotere schepen geen gebruik meer van het kanaal konden maken. Op 10 september 1944 werden er weer aanvallen op Hansweert uitgevoerd en in oktober 1944 werden de h_avens onbruikbaar gemaakt. Ook zetten de Duitsers het gebied van de Kruiningerpolder op 8 oktober 1944 onder water als onderdeel van de Duitse verdedigingslinie. Het Canadese bevrijdingsleger moest dit gebied dan doorschrijden. De Vlakebruggen werden die maand weer vernield en van doorgaand scheepvaartverkeer kon geen sprake meer zijn. In de nacht van 27 op 28 oktober trokken de Canadezen vlak vóór zonsopgang over de sluizen Hansweert binnen. De havens waren onbruikbaar. Dat jaar passeerden rond de 10.000 vaartuigen de sluizen. De sluizen en de bruggen werden hersteld zodat het scheepvaartverkeer er vanaf 31 december 1944 weer gebruik van kon maken. De Vlakebruggen waren toen gedeeltelijk hersteld. Pas in augustus 1947 was dit werk gereed. In de strenge winter van 1947 was het kanaal geheel dicht gevroren. Vanaf 19 februari kon men op de schaats van Hansweert naar Wemeldinge over het ijs in het kanaal en dat is in de geschiedenis weinig voorgekomen. In de jaren daarna nam de drukte in Hansweert weer toe; in 1950 passeerden weer rond de 62.500 vaartuigen de sluizen. De watersnoodramp van 1 februari 1953 zorgde weer voor grote consternaties. De polder Kruiningen kwam weer blank te staan. Maar toen was de toestand in Hansweert-Oost veel ernstiger. Dat was toen in korte tijd al voor de vierde maal het geval: - 1939: vóór-inundatie i.v.m. de Zanddijkstelling - 1940: door het Nederlandse leger onder water gezet - 1944: door het Duitse leger onder water gezet - 1953: watersnoodramp 109

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1995 | | pagina 111