DORPSE VERHALEN VAN ZUID- EN NOORD-BEVELAND werd daar een paaltje in de grond geslagen. Natuurlijk noteerde men welk paaltje bij de desbetreffende predikant hoorde. Toen diverse predikanten hun beste krachten hadden getoond, bleek het paaltje van dominee A.J. Warnsinck het verst van de kerk verwijderd. Hij werd dus beroepen, nam het beroep aan en bleef Kloetings dominee tot zijn emeritaat in 1890. Het Kerkplein te Kupelle rond 1890. (foto: GA-Goes) Een val met grote gevolgen Dit verhaal speelt zich af in Kapelle tijdens de oorlogsjaren. In die tijd bestond een moderne riolering, zoals wij die kennen, nog niet. Men deed zijn behoefte achter in de tuin op de "Plee of 't schietuus." Een huisje met onder de plank met het gat een emmer, die eenmaal in de week werd geleegd. Dat gebeurde in een groot gat in de tuin. De beer van de week erin, laagje grond erover, tot het gat vol was er er wat verderop weer een gat gegraven moest worden. Op zekere dag had vader een paar konijnen geslacht en de vellen aan bonestaken te drogen gehangen in de tuin. Nu woonde er in Biezelinge ene S. de Kunder, die wij Sert den Beer noemden. De man ging overal met een beer rond. een mannetjesvarken. Hij was dus bereboer. Hij had een "padbeer", waarmee hij aan huis kwam en een "logiesbeer", die je kon bezoeken. Maar hij deed ook in konijnevellen. Op zekere dag zagen mijn broer en ik hem aankomen en we verplaatsten snel de bonestaken met de vellen naar het uiterste, achterste deel van de pas afgedekte "beerput." Hij vroeg mijn moeder: "Mina. ei jie nog vellen?" Mijn moeder antwoordde: "Lang ze zelf mè." Hij liep naar de bonestaken en het laat zich raden wat er gebeurde. Vrijwel tot zijn middel verdween hij in "den beer." Mijn broer en ik zaten verborgen in de kipperen en lachten ons rot: Sert den Beer. zelf in den Beer! De man was uiteraard woest. M'n moeder boende hem zo goed en zo kwaad als dat ging, schoon. Toen m'n vader 's avonds thuiskwam, vertelde ze in geuren en kleuren hoe Sert in de beer was verdwenen. Nog voor mijn vader kon vragen: "Hoe kwamen die staken daar dan?", riep mijn broer: "ik et nie èdaen!" Dat heb ik geweten, mijn vader was niet iemand die z'n oor op de jongensziel te luisteren legde, maar iemand die ervan uitging dat honden en kinderen niet groot en sterk worden zonder een paar klappen. Een stevig pak rammel was mijn deel, aldus onze zegsman. 15

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1995 | | pagina 17