GOES IN HAAR SAS
Een nieuwe haven in de zeventiende eeuw
De eerste helft van de zeventiende eeuw moest Goes steeds opnieuw van alles verspijkeren aan de
kademuren; regelmatig kwamen werkzaamheden om de haven op diepte te houden terug. In de
haven bevonden zich enkele zogenaamde zaten, bij eb droogvallende gronden waar men schepen
kon opkalefateren. Deze hadden vanzelfsprekend de neiging steeds aan te slibben of te gaan
wandelen, wat de scheepvaart in de haven weinig plezier verschafte. Hoewel Goes geen voorname
plaats op scheepvaartgebied meer was, vormde vervoer over water voor de stad en het eiland toch
nog steeds een zaak van levensbelang. In 1636 hadden niet minder dan zesendertig schepen en
schuiten Goes als thuishaven. Er waren schepen bij van dertig jaar oud, doch ook hele nieuwe van
nog geen jaar. De stad controleerde jaarlijks de toestand van de vaartuigen. Als de schippers op een
veerdienst of beurtvaart wilden varen, dan stelde de stad als eisen dat de schepen minstens zes jaar
oud moesten zijn en ze moesten jaarlijks met pektouw geklopt worden.(39) Veer- en beurtvaart
vond in het midden van de zeventiende eeuw vanuit Goes plaats op: Rotterdam via Dordrecht,
Walcheren, Amsterdam. Haarlem. Zaandam, Sluis, Gouda. Zierikzee, Bergen op Zoon, Antwerpen.
Sint Maartensdijk, Tholen, Reimerswaal (of wat daar nog van over was), Colijnsplaat, Willemstad,
Lillo, Phillipine en Delft.
De Westerschans te Goes, E. van de Velde, situatie van rond 1630.
Uiteindelijk werd duidelijk dat slechts ingrijpende maatregelen een einde aan de havenproblemen
konden maken, problemen die omschreven werden als "menichfuldige crompten, bochten,
ondiepten ende andere ongelegentheden".(40) Dit resulteerde in 1651 in het graven van een geheel
nieuwe, rechte haven naast de oude kronkelige kreekarm. Reeds in 1645 werden de eerste plannen
voor de haven gesmeed. Aan de Staten van Zeeland werd verzocht om een gedeelte van de
belasting op het gemet over Zuid-Beveland. normaal bestemd voor bekostiging van werkzaam-
29