A.J. BARTH - F.H. DE KLERK
De Achterhaven was op zijn beurt weer aan dichtslibbing onderhevig, reden waarom ook deze
herhaaldelijk uitgebaggerd moest worden. Hiermee werd steeds grote haast gemaakt, omdat de
getijdemolen op de Kleine Kade noodgedwongen stil lag. De tweede helft van de zeventiende eeuw
en de hele achttiende eeuw begon een nieuwe fase in het gevecht van Goes tegen de fijne
slibdeeltjes die bij elk getij in haven en kanaal bezonken. Een volledige opsomming van alle
schermutselingen laten we maar achterwege. De voorlopige uitslag van deze worsteling hebben wij
al genoemd: Goes behield zijn haven.
Gezicht op de haven van Goes van de hand van de tekenaar Wicart, eind 18e eeuw.
De inpoldering van de Wilhelminapolder
De bereikbaarheid van de Goese haven was er aan het eind van de achttiende eeuw niet beter op
geworden. De al eerder genoemde zandbanken tussen Wolphaartsdijk, Zuid- en Noord-Beveland
waren tot immense schorrengebieden uitgedijd, waartussen het moeizaam laveren was voor de
schippers. Ten noordwesten van de Westerschans was een zandbank met de naam Blokties
(Blokjes)-plaat opgedoken; hierlangs zocht het Schenge zijn weg. Ter hoogte van Goes werd deze
stroom de Puye genaamd; verder doorstromend naar het oosten veranderde de naam in het Goese
Diep. Aan het einde van de achttiende eeuw was scheepvaart op de Puye al niet meer mogelijk. Het
Goese Diep liep tussen de zeedijk en de Mosselbank door. In noordoostelijke richting konden de
schepen die de haven van Goes verlieten aankoersen op de Zandkreek. ook wel Slurf genaamd.
Daartoe diende men de Vley ofwel de Bank en verder de Noordoord af te zakken. Ongeveer
halverwege kon aan stuurboordzijde het Hondegat ingestoken worden, waardoor men in oostelijke
richting varend op de Oosterschelde uitkwam. Aan het einde van de achttiende eeuw werden tal van
processen, vaak oeverloos, gevoerd tussen allerlei partijen over het eigendomsrecht van de drie
grote schorren: te weten de al genoemde Mosselbank, ook aangeduid als "den onbekenden", de
schorren van Goenje en die van Hongersdijk. Op deze buitendijkse gronden liet men massaal
schapen grazen. Om deze beesten van drinkwater te voorzien bevonden zich op de schorren diverse
zogenaamde hollestelle's. Dit waren door de mens opgeworpen stelle's ofwel heuveltjes, die door
een put in het midden zoet water vast hielden.
32