OVER DE MOLENS VAN GOES Het zou te ver voeren om de volledige ordonnantie uitputtend te bespreken, maar we zullen er een aantal saillante punten uitlichten, waaruit die strikte reglementering blijkt. In de eerste plaats moest de molenaar die de molen pachtte, poorter van Goes zijn. Kwam hij van buiten de stad, dan moest hij eerst dit poorterschap verwerven. Verder moest de pachter beschikken over een degelijke borgstelling "daer die rentmeesters mede tevreeden sijn." De molenaar is verplicht bij storm of onweer op de molen te zijn en eventuele schade zal op hem of zijn borgen worden verhaald. Op het niet nakomen van deze verplichting stond een boete van "ses ponden zwarten." Het afleggen van een "behoerlijcken eedt voer burghemeysters ende scepenen" alvorens het vak te kunnen uitoefenen behoorde ook tot de verplichtingen. De ordonnantie vermeldt verder nauwkeurige regels betreffende: - het malen van koren en de vergoedingen waarop de molenaar recht had. - de voorrang die burgers van Goes hadden op mensen van buiten de stad bij het malen. - het zonder toestemming van burgemeesters en schepenen doorverhuren van de molen. - het verbod op het houden en mesten van dieren (met name varkens). Tenslotte regelt de ordonnantie de huursom waartegen de molens verhuurd werden. Voor de noordmolen was dat twee "Inghlese nobelen ghereet geit" per jaar, te voldoen in delen per kwart aal.(8) 4. Het molenrecht Het molenrecht berustte in Zeeland bij de heer. In hoofdstuk 2 kwam dit reeds ter sprake. Voor een stadje als Goes was dit molenrecht, dat jaarlijks aan de heer moest worden voldaan, een zware financiële last. Vooral toen de stad getroffen werd door rampen, zoals de brand van 1554. Boxhorn vermeldt in zijn kroniek dat Goes de erfpachtsom niet kon opbrengen. De heer, in dit geval Karei V, verleende daarop "Quytscheldinghe van de maelderije den tijdt van twintich jaaren".(9) Later werd nogmaals een kwijtschelding van drie jaar verleend.(10) Overigens is het moeilijk om vast te stellen wanneer de betaling van de erfpacht of molenrecht aan de heer definitief is opgehouden. De bronnen zijn daar onduidelijk over. Na 1580 worden geen uitgaven meer vermeld in de richting van de heer ter zake van erfpacht, terwijl in de notulen van de gemeenteraad van Goes van 16 december 1858 een heel ander verhaal wordt verteld. Bij de behandeling van een verzoekschrift van de molenaars J. Adriaanse van de molen "De vijf Gebroeders" en J. Olbertijn van de molen "De Koornbloem" betreffende de afschaffing van de op hun molens rustende cijns of erfpacht, wordt door het stadsbestuur o.m. gesteld dat de stad in de veertiende eeuw voor "twee tonnen gouds" het recht heeft gekocht "van den Lande" de graaf).(11) Hoewel de datering problemen geeft is wel zoveel duidelijk dat het molenrecht in handen is gekomen van de stad, die de pacht en later de erfpacht in rekening bracht bij de pachters of de eigenaren. 5. De windmolens van Goes De oudste afbeelding van een windmolen binnen de omgrachting van Goes vinden we op de kaart van Jacob van Deventer.( 12) De kaart is van ongeveer 1560. Het betreft hier de noordmolen, staande op de noordwal ter hoogte van het tegenwoordig bastion. Volgens de afbeelding is het een 49

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1995 | | pagina 51