J. BOOGAARD 11. Overige molens in Goes In de negentiende eeuw is er nog een aantal molens in Goes in bedrijf geweest. Enkele willen we de revue laten passeren: - De rosmolen "De Vos." In 1770 wordt deze al genoemd. Het was een boekweitmolen, gelegen tussen de Oostwal en de Sint Jacobsstraat. 1850 is de eigenaar J.H.C. Kakebeeke. Deze krijgt op 11 januari 1856 van de gemeente een vergunning om de door paarden aangedreven molen te vervangen door een stoommeelfabriek, pellerij en grutterij.(46) De fabriek is in 1888 afgebrand en niet meer herbouwd. - In 1823 verkrijgt Boudewijn Almekinders toestemming tot het stichten van een boek weitmaalderij in de Ossenhoofdstraat. Waarschijnlijk was dit ook een rosmolen. In 1832 bestond het bedrijf nog. - De dubbele oliemolen op het noordoostelijk bolwerk buiten de Bleekeveldsepoort. Dit is ongeveer de plaats waar nu de houtloodsen staan. Op kaarten uit 1744 en 1751 komt deze molen voor.(470) In 1832 is deze molen verbrand. De eigenaar was toen, ook daar Willem Frederik van der Burcht van Lichtenberg. In 1854 doet een molenaarsknecht uit Ovezande, Adriaan Boer, nog een poging om op die plek een nieuw molenbedrijf te stichten. Hij krijgt vergunning van de gemeente, maar het plan wordt uiteindelijk niet gerealiseerd.(48) - Windmolen "De Arend" moet gestaan hebben buiten de wallen op één van de schansen ten westen van het havenkanaal. Momenteel ligt daar sportpark "Het Schenge." 12. Een verdwenen bedrijfstak. In de loop van de negentiende eeuw ging het windmolenbedrijf langzamerhand achteruit. De uitvinding en de opkomst van de stoommachine was daar zeker debet aan. In Goes bestond geen molenaarsgilde. De molenaar was in principe een vrij ambachtsman, maar door het molenrecht was hij toch aan allerlei regels gebonden. Ook toen de molenaars van pachters eigenaars werden, waren de condities bij verkoop van een molen een nauwkeurige kopie van het molenrecht, met al zijn beperkende regels. De molenaars gingen gebukt onder die verouderde regels, waar concurrerende fabrikanten niets mee van doen hadden. In de gemeenteraadsnotulen van 16 december 1856 lezen we dat de molenaars Jan Olbertijn en Jan Adriaanse vermindering van cijns vragen voor hun molens. Hun motivering was dat zij groot nadeel ondervonden van "het oprigten eener stoommeelfabriek in deze gemeente door de heer J.H.C. Kakebeeke", terwijl zij gehinderd werden door "uit een beschermingsstelsel afkomstige drukkende lasten".(49) Was het pogen om tot lastenvermindering te komen een manier om de bedrijfsvoering te verbeteren, een andere manier was het proberen om de concurrentie te elimineren en het eigen bedrijf te vergroten. Diverse malen hebben molenaars in Goes geprobeerd om deze methode toe te passen. De eerste die dit deed was Pieter Remijn: in 1801 verwierf hij "De Koornbloem", in 1810 "De Grenadier" en in 1823 "De vijf Gebroeders." Ook Pieter van Kleynputte, eigenaar van achtereenvolgens "De Hoop" en "De Grenadier" en Willem Frederik van der Burcht van Lichtenberg, eigenaar van respectievelijk "De Grenadier" en "De Hoop" poogden dit. De laatste molenaar die het probeerde was Leendert de Jonge Fzn. Hij verwierf achtereenvolgens in 1885 "De Koornbloem", in 1895 "De Eendracht" en in 1896 "De vijf Gebroeders" 58

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1995 | | pagina 60