HET HANDBOGENGILDE "SINT SEBASTIAAN" eden hadden twee schellingen boete te betalen. Er werd toch geschoten, al waren er maar één of twee schutters komen opdagen. Men schoot drie pijlen per spel, ieder spel ten laste van de verliezers. Bij een spel van twee personen was het een schelling, doch werd er door meerderen geschoten dan kostte het elke man twee groeten. Naast het verlies van drie maandschietingen met de daaraan verbonden boetes door de afwezige(n) te betalen, werden door de aanwezigen ook de boetes verteerd. Op het Doelhof moest iedereen, lid of geen lid zijnde, zich tijdens de maandschieting of bij het oefenen in het schieten ordentelijk gedragen. Niet vloeken, schelden, lasteren, e.d., want men was verplicht bij overtreding twee grooten als boete te storten. Het bedrag van deze boete week dus af van de reeds eerder genoemde boete bij overtreding van het algemeen verbod tot het maken van ruzie, enz. De betaling door de schutter diende plaats te vinden voordat hij weer tot het schieten werd toegelaten en door een niet-lid dadelijk. Deed deze laatste dat niet, dan ging zijn hoed in de prange bovenop de stenge en dan werd daarop geschoten, vermoedelijk tot grot vermaak van de aanwezigen. Het was juist vier jaren later, namelijk in 1676, dat er een buitengewone vergadering gehouden moest worden vanwege het feit, dat het zojuist beschreven reglement niet naar de geest werd nageleefd (zie bijlage II). De schout Schipper, die zelf als hoofdman fungeerde, was schuldig aan het niet nakomen van de verplichting om elke maand te komen schieten. Hij had geen zin om elke maand op de gestelde tijd op het Schuttershof te zijn met boog en pijlen. In zijn plaats stuurde hij geregeld een ander, maar de gildebroeders meenden dat dit niet juist was en alleen maar tot algeheel verval van het gilde zou leiden. Ondanks het vriendelijke verzoek voortaan zelf te verschijnen, besloot deze hoofdman daaraan geen gevolg te geven en beëindigde in alle vriendschap zijn lidmaatschap. In de rekening over 1676 treffen wij echter geen verantwoorde boetes aan, die toch volgens de bepalingen van de artikelen drie en vier zouden betaald moeten zijn wegens het uit het gilde gaan. Ook van toestemming van de ambachtsheren wordt nergens melding gemaakt. In ieder geval heeft hij in alle vriendschap het gilde op genoemde bijeenkomst verlaten. Ook blijkt, dat het gilde in verval was geraakt en daarom was het nodig om tot vermeerdering van de "onderlinge borgerlijcke conversatie ende vruntschap" enkele nieuwe afspraken te maken. De ter vergadering aanwezige gildebroeders besloten daarom het reglement aan te vullen met enkele bepalingen. Allereerst een verbod, ook al was het lid hoofdman, koning of deken, om een plaatsvervanger aan schietingen te laten deelnemen, tenzij men ziek of afwezig was dan wel een andere dringende reden van verhindering had. Artikel 13 van de willekeur regelt de manier van opkomst en boeten. Voor de administrateur van het gilde werd een vergoeding vastgesteld voor zijn jaarlijkse werkzaamheden. Het loon bedroeg twaalf groten per pond vlaams, vermoedelijk te berekenen naar het totaalbedrag van de uitgaven, aangezien deze zijde van de boekhouding in het algemeen in de papieren liep dan in de inkomsten kant. Hij moest niet instaan voor de tekorten van het gilde en alleen van gildefeest tot gildefeest zorg dragen voor de financiële administratie. Voorts werd de mogelijkheid om lid van het gilde te worden niet eenvoudiger geregeld. Het kon alleen maar tijdens het jaarlijkse gildefeest en dan mocht het nieuwe lid pas op de tweede dag van dit feest daaraan deelnemen. Hij kon dan eten en drinken op het feest onder voorwaarde, dat hij voor het volle deel in de totale kosten bijdroeg en het is niet uitgesloten, dat op de eerste dag de eet- en drinklust bij de zittende leden het grootst is geweest. Als entreegeld had hij verder nog twee schellingen in de kas te storten. Men kan zich afvragen of beide voorschriften de juiste middelen waren om het verval van het gilde in de toekomst te voorkomen. Het lijkt me toe, dat de animo om lid te worden door deze bepalingen niet werd aangewakkerd. 69

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1995 | | pagina 71