J. WALRAVE In het jaar 1745 geeft de boekhouder een kort duidelijk overzicht van uitgaven van het feest, luidende als volgt: "Het handt Bogen Gilde geteert op den 20 Januari 1745 en is verteert volgens Rekeninge voor eerst aen vleijs a £0-17-2 en aen vijs £0-10-9 en oock aan Broodt 0-5-8 en aan kaas 0-4-2 en aan Buitter 0-4-3 en aan groente 0-2-4 voor Servetten en tavelkleedt 0-7-4 en voor kooken 0-6-8 en voor Brandthoudt 0-4-9 en aan Wijn £3-10-0 en aan Bier 0-9-6 Zamen £7-12-7." Zoals reeds in het slot van het uit 1672 bekende reglement is vermeld, was de molenaar volgens de ambachtsheren verleend privilege verplicht een zak tarwe voor het feest te leveren. De molenaar en zijn vrouw mochten krachtens deze levering aan het gildefeest deelnemen zonder in de kosten te worden aangeslagen. Door deze verplichting is vrij nauwkeurig na te gaan wie de molenaar van de in 1875 afgebrande molen, gestaan hebbende op de nog als "de meulberg" bekend zijnde plaats, is geweest. In werkelijkheid werd de zak tarwe niet geleverd, maar betaalde de molenaar een overeengekomen bedrag aan het gilde. Over de jaren 1665 t/rn 1669 betaalde Pieter Vermet als molenaar in totaal 2-15-0, terwijl Witte Corn Molenaer over de jaren 1670 en 1671 samen 1-5-0 bijdroeg. Heijndrick de molenaar betaalde in de jaren 1700 t/m 1705 0-17-0 per jaar. In 1707 was Abram Wesdorp, in 1713 was Corn. Smallegange, vanaf 1723 was Gillis de molenaar, in 1726 was de weduwe van Jan Jeroense, in 1741 werd Cornelis van Eijkeren en in 1764 werd Adriaan Cornelis van de Plas(se) de leverancier van de "zak tarwe". Opgemerkt zij, dat deze leverantie in de vorm van een geldelijke bijdrage van 1760 wat moeizaam in de kas vloeide. Op 21 januari 1761 betaalde Van Eijkeren 1-10-0 per jaar over 1759 en 1760. Diens weduwe voldeed op 5 april 1763 slechts de helft over de jaren 1761 en 1762. De andere helft volgde eerst in 1769. Van der Plas(se) verleende een bijdrage van 15 schellingen in 1765 en 1769, doch over de andere jaren niets. Over de jaren 1770 t/m 1776 werden achter elkaar enkele ontvangsten verantwoord, echter de bijdrage van de molenaar ontbrak en over de jaren 1772, 1774 en 1779 apart de uitgaven, die alleen betrekking hebben op de kosten van elk feest. In beide laatste jaren was er zelfs feest in januari en juni. In 1790 werd voor het laatst een bijdrage van de molenaar verantwoord. Overigens komen de afspraken over de waarde van een zak tarwe wel goed tot uiting in de navolgende verklaringen: "Gekontracteert op huijde De 4 maart seventienhondert en een en veertig met hooftman. Coning en dekens gildebroeders en de molenaar, dat de molenaer sal geve soo lang hij als molenaer seijn sal op Schravenpolder tot een Recognitie de Somme van vijftien Schellinge int jaer Beginnende met de vierde maert seventie hondert en een en veertig. Actum Schravenpolder Dese 4 maert 1741 mij present Cornelis van Eijkeren." Daaronder op dezelfde bladzijde komt voor: "Alsoo bij het overlijden van Cornelis van Heikeren Adriaan Cornelise van den Plasse als molenaar tot s gravenpolder is gekomen; ende geaccordeert is met de gildebroeders van s gravenpolder: dat hij op deselve conditije als sijn voorsaat de som van vijftien schellingen in t jaar sal geven aan het 76

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1995 | | pagina 78