HET HANDBOGENGILDE "SINT SEBASTIAAN" gilde soo lang als hij molenaar tot s gravenpolder sijn sal. Actum tot s gravenpolder op den 18 Januarij A°° 1764. Adriaan Cornelis van der Plas." Enkele bladzijden verder komt echter een andere verklaring voor, die feitelijk in strijd is met het bepaalde aan het eind van de reglementen van 1672 en 1700. Daarin staat, zoals reeds eerder aangehaald, dat de molenaar en diens vrouw op het feest mogen komen zonder bij te dragen in de kosten. Daarvoor gold de zak tarwe of de vervangende geldelijke betaling. Bedoelde verklaring luidt: "Cornelis van Heikeren is ijn t gilde gekomen op den 19 janniwarij 1747 met meerderheit van stemmen op dese condisse als het t gilde teert op Sebastiaan of daar ontrent dat hij maar geven moet drie schellingen en vier groote en als de gaaij gescooten wordt maar moet geen aalf geit." Van Eijkeren was molenaar op dat moment en bleef in het gilde tot 1753 of 1754. Het jaartal is niet precies aan te geven, omdat in elk jaar de 10 schellingen wegens het verlaten van het gilde zijn geboekt. Opmerkelijk is, dat in de rekeningen over die tussenliggende jaren geen bedrag van 3 schellingen en vier grooten is verantwoord. Wel de 15 schellingen voor de zak tarwe komen daarin voor en ook de huur voor het gras op het Doelhof ad. 0-10-6 over 1749/1750 is van hem ontvangen. Ruim vijftien jaar na de verklaring van 1764 komt een nieuwe tot stand. Hoewel in de rekeningen nog steeds de ponden Vlaams werden gebruikt om de inkomsten en uitgaven in geldswaarde uit te drukken, zo werd deze eenheid in onderstaande verklaring niet gebezigd. "Met den molenaar van s gravenpolder geackordeerd op de gildefeest 1777 voor alle zijn agterstellinge. Dat hij aan t andtbooge gilde sculdig was van dat hij tot s gravenpolder molennaar was gewoorden tot den voornoemd toe. En is verder ten selven daage met de voornoede gildebroeders geackoorderd Dat hij alle Jare aan t voornoemde gilde zal moeten betaalen twe seuse rijsdaalders in de plaas van Een sac taarwe meel welke agterstelleg met de twe rijsdalder s Jaar Door den voornoemden molenaar zijn betaaldt tot op de gildefeest Den 20 Januarij 1779 welleke voornoemde pennegen door de gilde Broeders bij de voorege gildefeesten zijn in t gelag gerekendt en verteerdt." De twee Zeeuwse rijksdaalders worden in de rekening 1779/1780 echter verantwoord voor 0-17- 8, terwijl van achterstallige betalingen verder niets blijkt. Op 2 januari 1792 werd de zak tarwemeel of de daarvoor overeengekomen bijdrage in geld afgeschaft. Er kwam en nieuwe regeling luidende als volgt: "De Moollenaar van S gravenpolder Geackodeert Met de Gildebroeders Wegens Die sak Meel sal op de feest van S: Bastiaan van s gravenpolder sal Moeten compareren voor Alf gelag en voors Gelijk de handere Broeders." Daaruit blijkt dus, dat de molenaar voor 11/2 lid in de feestuitgaven zijn aandeel moest betalen. De dranken, die genuttigd waren op de feesten, zullen veelal uit Goes gekomen zijn. Daarvoor zijn de diverse leveranciers nog uit de rekeningen te halen. In 1705 leverde brouwer de Hamer het bier, terwijl en paar jaren later van de "brouwer in Claver" en de "brouwer in Fortuin" deze drank werd gekocht. Ook in die jaren lezen we in de rekeningen, dat een ton bier werd betrokken van de "brouwer in de weerelt" en van de "brouwer in de gans". Niet alleen in het parochiehuis werd feest gevierd of vergaderd. In 1705 werd 0-13-4 geboekt, omdat "aan Marijnis Hoogkamer voort gebruijcken van sijn huis en sijn goet tot de tafel brant als anders" deze vergoeding is betaald. In 1699 worden 14 schellingen betaald aan Geert van Doeselaar "op paasdage ten sijnen huijse verteert." Omdat meermalen kamerhuur aan genoemde Hoogkamer wordt betaald, is het best mogelijk, dat hij in die tijd herbergier was. Ongetwijfeld kan gesteld worden, dat de feestelijkheden met muziek en drank niet altijd vlekkeloos 77

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1995 | | pagina 79