J. WALRAVE Hoe de betalingen "de gildekleeren betaald", het repareren van "de schutsel en bancken", in 1711 "aan Willem de Bruine van planken en spijkers voor de banken" en "nog aan Jan Chrijstiaanse van het scherm en de banke te maken" nader moeten worden verklaard is mij niet geheel duidelijk. Met de verklaringen, dat Marinus Hoogcamer op 14 juni 1705 in bewaring heeft genomen "de twee schiet kleeren die het gilde toebehooren", terwijl deze persoon in 1710 bewaarder is van de zilveren vogel, 22 kapitale schilden, 41 bouten en 2 schietkleden is het misschien mogelijk, dat de kleden werden gebruikt om de pijlen achter de liggende wip op te vangen en dat er op het doelhof een zitbank stond. Er is, in strijd met de oorspronkelijke naam van het gilde, niet altijd met de boog geschoten. Hoewel in 1878 bij F. de Blok al 2 dozijn kogels voor 2,50 werden gekocht, komt pas in 1880 de aankoop van 2 karabijnen bij A. Allard te Maastricht onder de uitgaven voor. In 1874 verkocht men de prange voor 1,05. Wellicht is vanaf die tijd al niet meer met de boog geschoten. In ieder geval werden in 1876 voor de koningschieting patronen gebruikt. Als hoofdprijs gold een zilveren medaille zijnde een geschenk van het erelid, de heer C.R Lenshoek van Zwake. De eerste schieting was op een vrijdag in juli en dan telkens om de 14 dagen, beginnende om half zes 's avonds, waarvoor 15 cent inleggeld verschuldigd was. Men was voorzichtig, want tijdens het schieten mocht geen sterke drank gebruikt worden en de verdere vertering was voor eigen rekening. De schietingen gebeurden alleen bij gunstig weer en vonden plaats op een perceel van de heer Labrijn. Dit perceel lag, zo bleek achteraf, te ver van het doip met het gevolg, dat door de slechte opkomst de schietingen niet doorgingen. Eerst in de vergadering van 7 november 1879 werd deze conclusie in een vergadering vastgelegd. Men wou nu de schieting zo spoedig mogelijk laten doorgaan, mits de grootste helft der leden present was. Wellicht als lokkertje werd bepaald, dat de kosten van verteer betaald zullen worden uit de kas. Uit de rekening over 1850 blijkt, dat voor 29,30 van J.M. Zaaijer, de herbergier, werd genuttigd. Overigens ging de zilveren medaille, bestemd voor het Koningschieten, in het kastje bij de andere insignes. In 1882 ging dit anders, want de dan door R Zandee beschikbaar gestelde zilveren medaille werd gewonnen door de met 72 punten wordende koning J. Woutersen. In de notulen van de vergadering van 27 december 1877 is te lezen, dat overgegaan is tot het onderzoeken van een de schietmachine en dat deze na het aanbrengen van een verandering wordt goedgekeurd. Interessant zou het zijn eens een afbeelding van een dergelijk apparaat te hebben. Voldaan zal het wel niet hebben, gezien de aankoop van de karabijnen. Enkele jaren later blijkt Pieter Kribbe de persoon te zijn. die regelmatig de geweren een goede onderhoudsbeurt geeft. In 1848 werd de mogelijkheid geopend, dat een lid een introducé op de schietingen meebrengt. De geïntroduceerde diende daarvoor 0,25 te betalen. Bovendien werd diens naam met de naam van het lid in een speciaal introductieboek genoteerd. Op bijlage X is de inhoud van het boek weergegeven. In de eerste jaren blijkt van deze mogelijkheid nogal eens gebruik gemaakt te zijn, doch na 1851 komen in 1894 nog slechts 2 namen voor. Merkwaardig is het te noemen, dat na eeuwen van een bestuur van hoofdman en 2 dekens in 1807 ineens de functie van derde deken en tevens boekhouder, van "Baljuw" en van "Faandrik", ook wel "Vaandrik" of "Vaandrig", wordt ingevoerd. De eerste derde deken en boekhouder was Daniël van Noppen, terwijl de andere functies voor het eerst door respectievelijk Cornelis Goud en Marinus Mathijsse werden bekleed. Deze titels blijven in de administratie genoteerd tot en met het jaar 1832. Daarna komen zij niet meer voor, maar dat zal in hoofdzaak gekomen zijn uit het feit, dat de activiteiten begonnen te tanen en dit voort duurde tot de herleving in 1848. Uit de verkiezing van het bestuur blijkt, dat genoemde functionarissen niet meer voorkwamen (zie bijlage VII). Opvallend zijn voorts de omschrijvingen in de rekening over 1849, waarin onder de ontvangsten is 84

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1995 | | pagina 86