VAGEBONDEN VAN DE ZELFKANT telkens wanneer Jacob op hem afkwam met zijn rapier achteruit ging, om het mes van Jacob te ontwijken. Jacob was zo door het dolle heen, dat wanneer Jan niet opnieuw zijn rapier getrokken had om hem in bedwang te houden, Jacob in zijn eigen mes gelopen was. Hoe deze zaak is afgelopen, weten we helaas niet. (Raze 1571, fok 220r/v) Dronken Jan gaat tekeer Twee dekens van het "Leedichgangersgilde" te weten Dirk Laurissen Kattendijck en Pieter Leenertssen, zijn op een avond in 1551 bezig met het inzamelen van de penningen voor het gilde. Wanneer ze voorbij het café van Cornelis Gorissen komen, stapt net Jan Cornells Willemsen naar buiten. Hij is zo zat als een toeter. Waarschijnlijk wekken de twee heren zijn agressie op. want hij snauwt ze toe: "Als jullie het wagen op de haven te komen, dan schop ik jullie diezelfde haven in." De twee dekens slaan er geen acht op of doen net of ze het niet horen. Ze moeten echter ook op de haven zijn en daar loopt ook Jan, die weer begint te schelden en te dreigen. Het wordt zo erg dat hij ruzie krijgt met Pieter Leenertssen. Op dat moment ziet Anthonis Slicspise de ruzie en die leeft kennelijk ook met Pieter in onmin. Hij rent met een tobbe naar het spektakel toe en slaat Pieter op het hoofd, zo hard, dat het bloed eruit spuit en voegt hem toe: "Jij hebt mij eens met een tobbe op het hoofd geslagen, nu vind ik het nodig om jou hetzelfde terug te betalen." Of de beide dekens nog in de haven geschopt zijn, vermeldt de historie niet. Het procesverbaal sluit met de volgende woorden: "ende sijn de voornoemde pertien mitsdien gescheijden." Of de beide heren voor hun ruzie en tobbeslaan nog veroordeeld zijn, is ook niet bekend. (Raze 1571, fok 22 lv) De ongelukkige drenkeling Het is zesentwintig augustus 1551, wanneer schipper Heyrick Willemsen van het hoofd van de haven naar de stad vaart. Om precies te zijn om vier uur na noen. Ter hoogte van de oliemolen ziet hij langs de Oostdijk de baljuw met zijn dienaren aankomen. Voor deze uit, op grote afstand, holt een jonge man. Het is duidelijk: de baljuw zit een onverlaat achterna. Ook Spaanse Griete uit Middelburg, die langs de dijk zit, ziet het gebeuren. Volgens haar, zo verklaart ze later, gaat het om een jonge man van een jaar of twintig. Hij heeft een witte broek met rode strepen aan. weet ze nog te vertellen. Hij staat hijgend bij haar stil en vertelt dat hij in de stad ruzie gekregen heeft met een herbergier. De ruzie loopt zo hoog op dat hij de waard in zijn gezicht geslagen heeft. Ja, zelfs zo hard dat het bloed uit zijn neus loopt. Daarop slaat hij op de vlucht, omdat hij bang is dat hij er niet met een lichte straf afkomt. Hij probeert nu over te varen naar Wolphaartsdijk. Daarop steekt hij zijn muts in zijn borstzak en gaat het water in om naar schipper Heynrick Willemsen toe te gaan. Ondertussen komen de baljuw en zijn dienaren steeds dichterbij. De jongeling wil goed betalen voor het overzetten. Hij springt in het water en staat er meteen tot zijn knieën in. Daarop roep hij naar Heynrick Willemsen: "Alstublieft, help mij. Ze zijn er op uit om mij te pakken te nemen en mijn leven hangt ervan af." Waarschijnlijk kan hij niet zwemmen, want Spaanse Griete ziet dat hij opeens voorover valt en in het water verdwijnt. Heynrick Willemsen doet nog verwoede pogingen om hem te redden, maar het is alles tevergeefs. De jongeling verdrinkt jammerlijk. Op dat moment komt de baljuw aan op de plek des onheils. Ze hebben opeens niet veel haast meer en doen geen pogingen om de drenkeling te redden. Ze laten hem gewoon verdrinken. Wel roept de baljuw tot zijn dienaren dat ze het lichaam van de jongeling uit het water moeten halen. Spaanse Griete begrijpt hier niets van en vindt de baljuw maar een harde vent. 7

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1995 | | pagina 9