EEN ONAANGEKONDIGD BEZOEK - OP 23 EN 24 FEBRUARI 1824 -
AAN VIJF SCHOLEN OP NOORD-BEVELAND.
EEN ONAANGEKONDIGD BEZOEK
Tine Visser.
In het begin van de negentiende eeuw werd het Nederlandse onderwijs voor het eerst landelijk
geregeld. Was het schoolwezen in de voorgaande eeuw een voornamelijk lokale of regionale
aangelegenheid geweest, in de Bataafse Republiek werd het een nationale zaak. De eerste wetten,
van 1801 en 1803, was geen lang leven beschoren. De wet van 1806 echter, die van grote invloed
werd. zou het tot 1857 uithouden. We kunnen deze wet beschouwen als een typisch produkt van de
Verlichting, die van opvoeding en onderwijs zo niet alles, dan toch heel veel verwachtte. De school
moest zich richten op de vorming van hart en verstand. Met het eerste werd het gevoel voor het
goede, het schone bedoeld en de wil om daarnaar te leven. De verstandelijke vorming dacht men te
bewerkstelligen door de oude, werktuiglijke leerwijze - het memoriseren, het zonder begrip
'instampen' van de leerstof - te vervangen door een onderwijsmethode die erop gericht was de
kinderen te leren denken.
Van de onderwijzers werd een krachttoer verlangd. Ze moesten van hun katheder afstappen en -
onder toeziend oog van de schoolopzieners - volgens de nieuwe regelen van de kunst leren lesgeven.
In de 'Algemeene Schoolorde', een geschriftje dat hun zonder meer ter hand was gesteld, konden ze
lezen wat ze voortaan hadden te doen en te laten. De schoolmeester, van wie in de eerste plaats een
onbesproken zedelijk gedrag werd verlangd, moest niet alleen bekwaam zijn, maar ook pedagogisch
en didactisch geschikt voor het geven van onderwijs. Hij was verplicht het gehele jaar onafgebroken
school te houden. Een geheel nieuw item was dat hij klassikaal moest lesgeven en dat hij alleen
schoolboeken die op de algemene boekenlijst voorkwamen, mocht gebruiken. Het lokaal moest
ruim, schoon, licht en luchtig zijn en de onderwijzer diende erop toe te zien dat zijn leerlingen
zindelijk en goed gewassen op school kwamen. Tijdens de lessen moesten ze stil en aandachtig zijn
en buiten de school vreedzaam, zedig en beleefd. Bij meer dan zeventig leerlingen moest de
onderwijzer 'zooveel mogelijk bedacht' zijn om een ondermeester aan te stellen.
Als bewakers van het verbeterde onderwijs werden er schoolopzieners aangesteld. Het was hun taak
de onderwijzers aan te moedigen en te controleren of de voorschriften werden opgevolgd. Uit de
verslagen die de schoolopzieners maakten, blijkt dat dit lang niet altijd het geval was.
tt* i
ALGEMEENE
BOEKEN L IJ ST
LAGERE SCHOLEN
HOLLAND.
D I S P O S I T I
Titelblad van de in druk verschenen "Algemeene Boekenlijst" ten dienste dei-
lagere scholen, de voor scholen verplichte boekenlijst sinds de nieuwe
onderwijswetgeving van 1806.
33