VAGEBONDEN VAN DE ZELFKANT
geld om te smelten. Hij kan het toch niet uitgeven, daar het te licht is. Ook bij ander
zilversmeden haalt Willem kunstjes uit. Bij Abraham van Duuren biedt hij anderhalf ons
zilver aan, waarvan hij zegt dat het snijdsel van beelden is. Op 8 september biedt hij
dezelfde van Duuren weer zilversnijdsel aan, dat er zwart uit ziet. Hij verklaart, dat dit
komt door het smelten op een asschop. Voor dit snijdsel betaalt van Duuren negen gulden
en twee stuivers. Op 13 september vervoegt hij zich bij de zilversmid Pieter van der Bild
met de vraag of hij bij hem 42 Zeeuwse rijksdaalders kan omwisselen voor Hollands geld.
Deze rijksdaalders zijn ook gesnoeid. Van der Bild stemt toe. De volgende dag gaat hij
naar Gerrit Plante en wisselt het geld weer in voor 42 Zeeuwse rijksdaalders. Zo gaat hij
nog een poosje door met het omwisselen van het geld. Men vindt het echter wel vreemd,
dat hij bij het omwisselen geen winst bedingt en er ook niet om vraagt. Op een dag gaat
hij naar de zilversmid Soetelinck en vraagt of hij 100 Zeeuwse rijksdaalders kan omruilen
voor Hollands geld. Deze antwoordt dat hij maar 10 pond Vlaams Hollandse munten heeft.
Willem neemt hier genoegen mee en laat zich het geld uittellen. Daarna haalt hij de
rijksdaalders uit een gordel om zijn lichaam en legt ze in een rij naast elkaar. De vader van
Soetelinck merkt op dat hem de rijksdaalders zo klein lijken. Soetelinck weegt daarop de
rijksdaalders en dan blijkt dat ze te licht zijn. Willem krijgt nu de vraag voorgelegd, waar
hij deze rijksdaalders vandaan heeft. Hij zei dat hij ze in Middelburg had ontvangen.
Soetelinck eist daarop zijn Hollands geld terug. Dezelfde dag wordt Willem in de Poel
opgemerkt door een dienaar van de extraordinaire compagnie. Hij zit daar onder een
meidoorn. Deze vraagt aan Willem wat hij aan het doen is. Op zijn beurt vertelt deze dat
hij zijn schatten aan het overzien is. De dienaar vindt het toch maar een verdacht zaakje
en neemt hem mee naar de stad. Willem vindt het toch veiliger om zijn gordel maar om te
binden en de dienaar hoort aan het gerammel dat er veel geld in zit. In de stad ontdekt men
dat er 43 gesnoeide rijksdaalders in de gordel zitten, samen met een zakje zilversnijdsel en
een hamer. De dienaar wordt daarop door Pieter Moncij uitgezonden om in de Poel waar
hij Willem gevonden heeft, te gaan zoeken naar andere werktuigen voor het snoeien van
geld. In de stam van de meidoorn vinden ze verschillende groeven waarin een rijksdaalder
op zijn kant kan blijven staan. Met de bij hem gevonden hamer heeft Willem de afgevijlde
kanten plat geklopt. Uit dit alles blijkt dat hij het door hem uitgegeven en gewisselde geld
van te voren heeft gesnoeid. Hij heeft dit gedaan met de bedoeling de munten van de Hoge
Overheid in waarde te verminderen en hierdoor zichzelf te verrijken. Alles ten nadele van
de Staat. Er wordt een zware straf gevraagd. De baljuw eist dat hij door de scherprechter
wordt gehangen tot de dood erop volgt en tot afschrik en voorbeeld moet hij opgehangen
worden op het galgeveld buiten de stad. De uitspraak van de vierschaar valt nogal mee.
Dertig jaar verbanning uit Zeeland en Holland en West-Friesland.
(RAZE, 1575, Fol. 3r-4v.)
VAN EEN LUITENANT, DIE HET RECHT IN EIGEN HAND NEEMT.
De luitenant Cornelis Carstaanje heeft op 5 juli 1713 een schip achtervolgd, dat op weg is
van Goes naar Rotterdam. De vrouwen op het schip worden ervan verdacht allerlei
voorwerpen uit hun logement gestolen te hebben. De luitenant weet ze bij het Goesse Diep
te achterhalen en 3 tot 4 personen van het schip worden meegenomen naar het huis van de
33