RON VAN MAANEN Dit waren - branderijen of stokerijen die grondstoffen gebruiken uit vruchten of andere specien hoe ook genaamd, behalve uit meel van tarwe, spelt, rogge, gerst, haver of maïs bestaan, onverschillig wel of geen zgn. beslagbakken gebruikt - branderijen of stokerijen waarin "evenbedoelde grondstoffen doch vermengd met ten hoogste 27z pond gerste- of havermeel" per vat van de bruto ruimte der beslagbakken gebruikt worden. De ruwketels in deze klasse moesten een inhoud van minimaal 75 kannen hebben en de beslagbakken voor zover aanwezig minimaal 6 vaten. Distiüeertoestel In 1858 besloot minister Van Bosse tot een nieuwe wet op het binnenlands gedistilleerd waarin de bepalingen overeenkwamen met de vooruitgang van de techniek en de gebruikte grondstoffen zonder de nijverheid te benadelen. Het wetsontwerp onderscheidde drie soorten branderijen, de derde soort gebruikte granen noch aardappelen maar andere grondstoffen. Het ging hierbij om branderijen experimenteel van aard en waarover nog niets feitelijk bekend was. Proefstokingen waren dan ook een van de middelen om de wetgeving te toetsen. In de memorie van toelichting schreef de minister ondermeer "...er worden thans proefstokingen verrigt in stokerijen van gedistilleerd uit beetwortels en uit meekrapsappen...". De Commissie van Rapporteurs schreef op 6 september 1859 dat een beetwortelbranderij al werkte en dus geen sprake was van alleen maar proefnemingen. In het gewijzigde wetsontwerp van 1860 is sprake van een garancinewaterstokerij(dus op basis van meekrap) en 2 beetwortelstokerijen. Over de laatste twee schreef Van Bosse "...het laat het zich niet aanzien, dat die hier te lande een grote uitbreiding verkrijgen. 40

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1997 | | pagina 42