RON VAN MAANEN
Oprichting vennootschap
Door Abraham Johannis Petrus Saaijmans Vader, particulier, Pieter Alvarez Jansse,
particulier, Pieter Andries Hochart jr, apotheker en de notaris Adriaan Kakebeeke
Jacobszoon werd in 1855 besloten een naamloze vennootschap op te richten met als doel
het oprichten en in bedrijf stellen van een beetwortelbranderij. Onderling waren
familierelaties. Zo was Saaijmans Vader de schoonzoon van Kakebeeke. Bij de eerste
steenlegging werd in de krant J. Kakebeeke sr. aangeduid als vader en grootvader van twee
van de vennoten.(3)
Fabrieksgebouw en -terrein
Van Verhagen en Van Baaien waren de gebouwen op de voormalige steenplaats bij de
haven aangekocht. Of men deze gebouwen heeft laten staan en gebruikt is mij niet
duidelijk geworden. Op 15 februari 1856 werd de bouw van een nieuwe fabriek aanbesteed
in het logement de Prins van Oranje. Gegadigden konden vooraf inlichtingen inwinnen bij
Saaijmans Vader en de architect ir. De Lanneé de Betrancourt. Door de timmerlieden F.W.
Goossen en W. de Jonge werd voor een bedrag van 11.770,- de bouw van het
fabrieksgebouw aangenomen. De kelder onder het gemetselde gedeelte van de
machinistenwoning werd ingericht als alcoholbergplaats voor het bewaren van de fusten
en flessen. In aanwezigheid van hoogwaardigheidsbekleders legde J. Kakebeeke op
woensdag 9 april om 12.00 uur de eerste steen. Door de werklieden was 's morgens vroeg
het terrein met talloze vlaggen versierd.
Het fabrieksterrein was in erfpacht van de gemeente Goes verkregen. Herhaaldelijk werd
het terrein met gemeentegrond uitgebreid omdat het onvoldoende groot was. In de haven
werd een beschoeiing aangebracht en de bestaande sloot tussen het fabrieksterrein en de
scheepstimmerwerf werd gewijzigd in een uitwatering via stenen buizen. Om
milieuproblemen te voorkomen, werd alleen de lozing van water toegestaan. Hoe de firma
met de spoeling of pulp moest omgaan, werd niet geregeld. Later kreeg men toestemming
om buizen in de haven te leggen om water af- en aan te voeren voor de stoommachine.
Bepaald werd dat de haven op de bestaande diepte moest worden gehouden en het
geloosde water geen reuk of schadelijke bestanddelen bevatte. In november 1856 wilde
men weer buizen leggen om water uit de zoete vest naar de fabriek aan te voeren. Later
trok men dit verzoek weer in om in februari 1857 toestemming te krijgen buizen door de
weg en de brakke vest te leggen om zo water afkomstig uit de put van M. Olivier nabij de
oude singel naar de fabriek aan te voeren. De mestput die werd aangelegd moest worden
afgesloten met een houten schutting en het water hierin mocht nooit en te nimmer naar de
weg afvloeien. Het lijkt erop dat deze mestput gebruikt is voor de berging van de spoeling.
Machines
Op 22 september 1856 inspecteerde Bakker in opdracht van de afdeling Nationale
Nijverheid de op 24 augustus geplaatste stoommachine. Dit bleek een hoge druk machine
42