ONDERWIJS EN ONDERWIJZERS IN KAPELLE VAN DE FRANSE TIJD TOT 1859 der godsdienst, de toenemende losbandigheid, de onbezorgdheid over de opvoeding der jeugd; de algemene verarming en vermagering der ingezetenen ....".(23) Gedurende de voorbije periode hebben wij in de notulen van de vergaderingen van de commissie van onderwijs of in andere stukken niet bespeurd dat men in onderwijskringen het bewind als negatief beschouwde. Nu echter de bevrijding daar is, wordt openheid van zaken gegeven. Op 15 april 1814 vindt in het stadhuis van Goes de eerste vergadering van de provinciale commissie van onderwijs plaats. Het is het kleinst mogelijke gezelschap dat om de vergadertafel plaats neemt: ds. A. Uyttenhooven en mr. C. van Erlach la Motthe, schoolopzieners is respectievelijk het tweede en derde district. Ds. A. van Deinse, de schoolopziener in het eerste district, kan door de verlate bevrijding van Walcheren niet aan de vergadering deelnemen. Uit de notulen van de vergadering citeren we: "Donderdag den 15 April 1814. Tegenwoordig de leden tot deze Commissie behoorende uitgezonderd den Heer van Deinse. Hartelijk wenschten de beide aanwezige leden elkander geluk, maar vooral het weder nationaal geworden schoolwezen met de zoo ongedachte als groote tot hiertoe volbragte verlossing des Vaderlands van de Fransche overheersing, waaronder Walcheren nog zuchte en in welk eiland de Heer Van Deinse tot ons leedwezen besloten zat".(24) Als Staats-Vlaanderen, dat bij het Haags Verdrag van 16 mei 1795 aan de Franse Republiek was afgestaan, bij de wet van 20 juli 1814 met de Noordelijke Nederlanden is herenigd, wordt het als Zeeuws-Vlaanderen een deel van Zeeland. Het aantal schooldistricten wordt hierdoor uitgebreid van drie naar vijf; het district Axel en Hulst (het vierde district) en het district van Sluis (het vijfde district). Het aantal lagere scholen in Zeeland komt door deze uitbreiding van 119 op 159.(25) Hoezeer de "Schoolhuizen en Schoolvertrekken binnen deze Provintie" na jaren van verwaarlozing aan onderhoud en reparatie toe zijn, kunnen we opmaken uit een door Gedeputeerde Staten aan de schoolopzieners gerichte beschikking, gedateerd 30 november 1815. In aanmerking nemende de deplorabele toestand van de gemeentekassen, stellen Gedeputeerde Staten dat: "het echter onraadzaam schijnt, aan dezelve aanmerkelijke reparatien uit de Gemeentekassen te doen effectueren, zo lang de Gemeenten zelve geene Eigenaressen van de Schoolhuizen en Schoolvertrekken zijn, en dat daar de plaatselijke finantien voor als nog niet toelaten zich de Schoolgebouwen ten behoeve der Gemeente aanteschaffen, deze vergadering heeft gemeend zich te moeten vergenoegen met de Provinciale Schoolcommissie aanteschrijven om met overleg der Gemeente besturen, alleen de meest dringende en mogelijke voorzieningen te doen daarstellen".(26) De kas van de gemeente Kapelle zou nog jaren leeg blijven. De school - zoals we reeds zagen eigendom van de schoolmeester - zal dan ook zonder enige twijfel verstoken gebleven zijn van zelfs het allernoodzakelijkste onderhoud. Schoolsluiting tijdens de zomerperiode. Het fenomeen van de sluiting van scholen gedurende grote delen van het jaar, waar de schoolopziener Huët al direct na zijn aantreden zo indringend mee werd geconfronteerd, was zeer hardnekkig. Nog vele jaren later duiken hierover regelmatig berichten op. Het blijft opmerkelijk dat alles er op wijst dat dit zich toespitst op Zuid-Beveland. Van 63

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1997 | | pagina 81