G.J. LEPOETER overheidswege werden van tijd tot tijd het schoolbezoek stimulerende maatregelen bepleit, maar men verzuimde de financiële ruimte te scheppen en de nadere bepaling en de uitwerking van de maatregelen werd aan de plaatselijke besturen overgelaten. Hierin school nu juist het hypocriete element van het geheel. Op het niveau van de gemeentebesturen op het platteland schortte het aan de inzet en de middelen om drastisch andere wegen in te slaan. Ook de belangstelling voor het onderwijs zal bij het merendeel van de bestuurders in de kleinere plaatsen uitermate gering geweest zijn. Werkelijke sancties werden niet gehanteerd en zo kon de vicieuze cirkel lang in stand blijven. In de vergadering van de schoolopzieners van 14 juli 1814 deelt mr. C. van Erlach la Motthe mee de scholen in zijn district sedert de voorjaarsvergadering niet te hebben bezocht "uit hoofde van den zomerschoolstilstand". Hij noemt één uitzondering: Heinkenszand. Hier kwamen gedurende het zomerseizoen 30 a 40 leerlingen naar school.(27) De notulen van de vergadering van de commissie van onderwijs van 17 oktober 1822 maken melding van misstanden in Biezelinge en Schore. De meester van Biezelinge stelt "dat de ouders de slechte gewoonte hebben van hunne kinderen in het saizoen niet ter school te zenden". De onderwijzer aan de school te Schore is nogal eerlijk. Hij zegt "uit hoofde er bijna geen kinderen des zomers ter school komen, zijnen meer winstgevende arbeid aan den zeedijk niet kan opofferen voor den niets beduidende opbrengst van het onderwijs aan deze zoo weinige kinderen".(28) Meester Otten van de school te Biezelinge is een hardnekkig man. Tijdens de vergadering van de commissie van onderwijs van 3 april 1826 wordt uitvoerig aandacht aan hem besteed. Het blijkt dat hij de gewoonte heeft jaarlijks vanaf Pasen tot oktober het onderwijs op te schorten. Dit opnieuw onder het voorwendsel dat de ouders de kinderen niet naar school sturen. Het blijkt echter "dat de schoolstilstand van Paschen tot October zich niet wil laten afleiden van de onverschilligheid der ouderen, maar van de ijverloosheid van den onderwijzer, op welke de ouders zich doorgaans en naar waarheid beroepen". De commissie van onderwijs trekt de conclusie: "dat ijverlooze onderwijzers zich gewoon zijn te dekken met een ingeslopen misbruik in de gemeente van jaren herwaarts, terwijl zij het juist zijn, wien dit misbruik behaagt te onderhouden". Er wordt ook nog gerefereerd aan een ernstige waarschuwing die de onderwijzer reeds op 8 oktober 1821 heeft gekregen. De maat is dan ook vol. Op straffe van intrekking van zijn akte van algemene toelating wordt hem gelast voortaan het hele jaar door school te houden.(29) In de vergadering van 9 oktober 1826 spreken de leden van de commissie hun genoegen uit over de constatering dat de afgelopen zomer in Biezelinge onafgebroken is schoolgehouden.(30) Een dergelijk ernstig incident geeft ons reden om enkele vragen te stellen. Waarom loopt dit meerdere jaren aan voordat maatregelen worden genomen? Waarom is - zoals wij moeten aannemen - het gemeentebestuur van Kapelle waaronder Biezelinge ressorteert, volledig passief? Sturen een aantal ouders tijdens de sluitingsperiode hun kinderen naar de op loopafstand gelegen school in Kapelle, er van uitgaande dat deze wel geopend was? In de notulen van de vergadering van de commissie van onderwijs van 23 april 1827 wordt melding gemaakt van de wens van de schoolopziener van het derde district: "dat de plaatselijke besturen in Zuidbeveland uitgenoodigd wierden, om de ouders aan te manen hunne kinderen langer school te zenden". Men besluit om deze kwestie aan de gouverneur 64

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1997 | | pagina 82