G.J. LEPOETER autorisatie door het ministerie van binnenlandse zaken is voorzien, stellen burgemeester en assessors op 6 april 1828 de kerkenraad op de hoogte: "Wij verzoeken uedele gemelden onderwijzer als nu ook te willen bevestigen in de bediening van koster en voorzanger in de Hervormde Kerk te Kapelle, als welke volgens het te kennen gegeven in de bijdragen aan den post van onderwijzer verbonden is".(40) Het verband is overduidelijk. Nadat de schoolopziener Huët al in 1801 zijn beklag deed over de inkomenspositie van de schoolmeesters en met name wees op de noodzaak van aanvullende inkomsten uit de kerkelijke bedieningen, is er in wezen weinig verbeterd. Interessant in dit verband is artikel twee van het huishoudelijk schoolreglement voor het departement Zeeland van 18 maart 1805. Hierin lezen we: "Teneinde het bestaan der Schoolonderwijzers, behoudens en met in achtneming van het hoofdoogmerk hunner bestemming, zooveel mogelijk te beneficeeren, zullen de schoolonderwijzers in de Steden, Smalsteden en alomme ten platten lande het voorlezers-, voorzangers- en kostersambt mogen bekleeden; ten welken einde de Kerkenraaden en alle andere bestuuren, aan wien de begeving dezer Bedieningen competeert, wordt aanbevolen, immers zoo lang deze Kerkelijke Ambtenaren van 's Lands wege worden bezoldigd, de schoolonderwijzers die daartoe de vereischte bekwaamheden bezitten, bij voorkeur tot de voorzeide bedieningen aan te stellen". Plattegrond van het kerkhof met omgeving, omstreeks 1833. Op de noordwestelijke rand van het kerkhof de plaats van de in 1828 gebouwde school Een openlijk pleidooi voor het handhaven van de aloude combinatie van de kerkelijke ambten met de - nu op wat moderner leest geschoeide - onderwijzersfunctie. Ook na de Franse tijd verandert er niets in de opvattingen. Waarschijnlijk heeft iedereen in Kapelle 70

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1997 | | pagina 88