G.J. LEPOETER
de afwezigheid van de andere kinderen is de heersende roodvonk. De avondschool wordt
door 35 leerlingen bezocht.(58) Uitgezonderd het schrijven is de schoolopziener niet
tevreden over de stand van zaken op de dagschool. Hij prijst de onderwijzer om zijn vele
kennis, maar voert met hem een "bedaard en ernstig gesprek" omdat hij constateert dat
Sluijters vooroordelen heeft tegen regels en noodzakelijke maatregelen. Als de
schoolopziener vertrekt heeft hij het gevoel dat hij de onderwijzer heeft kunnen
overtuigen. Al na twee maanden, op 21 maart, komt hij terug. De aantekeningen van dit
bezoek zijn zeer summier: "alles maar weer zeer middelmatig".
Het bezoek op 11 januari 1837 levert zowel wat positieve als minder positieve
aantekeningen op. Op 1 februari van dat jaar noteert hij: "overigens als van ouds, doch
betert al verder". Op 17 april zijn er maar 28 kinderen in de school tengevolge van een
zware verkoudheid.
Op 8 januari 1838 is Sluijters alleen bezig met 76 van de 92 ingeschreven kinderen. Door
"eene merkelijke afwijking van het uurwerk" kwam de schoolopziener pas aan het einde
van de schooltijd binnen. Hij kon alleen de kinderen tellen en de werkzaamheden opnemen
die verricht waren. Op 11 juni zijn er 50 kinderen in de school, waarmee Sluijters "alleen
en wel aan het werk is". Met opzet komt Dresselhuis deze keer laat om te zien of de
schooltijd wel lang genoeg duurt. Er volgt een ernstig onderhoud met Sluijters, die belooft
om minder voor de pers te zullen werken! Uit dergelijke notities kunnen wij heel wat
opmaken. Het vertrouwen dat de onderwijzer geniet is in deze periode al niet erg groot
meer. Ook besteedt hij blijkbaar een hoeveelheid tijd die voor lesgeven bestemd is, aan
zijn nevenactiviteiten.
Op 20 december 1838 (hartje winter) zijn er maar 29 jongens en 24 meisjes in de school;
38 zijn bezig met schrijven, 12 met rekenen. "Het locaal was morsig". In 1838 vindt een
herindeling van de scholen plaats. In verband met een drastisch gewijzigd
onderwijzersbestand in vergelijking met 1807, toen de eerdere indeling is gemaakt, krijgen
nu op voorstel van de schoolopziener op het platteland van Zuid-Beveland tien scholen de
hoogste rang. Hier is ook Kapelle bij. Veertien scholen - waaronder "Kapelle's tweede
school" te Biezelinge - zijn van de middelste rang en vier van de laagste rang.(59)
4 Februari 1839: "Ik verraste Sluijters bij het onderwijs aan de kleinen met de leesmachine
en stond eenigen tijd achter hem zonder dat hij het wist. Het geheel was thans wat beter;
de overigen schreven of rekenden". Op 23 mei zijn er in verband met de pinksterweek van
de 63 kinderen maar 39 aanwezig; 19 zijn er met schrijven bezig. Het lokaal is vrij slordig
en onzindelijk, "ofschoon er met het feest wat opgeruimd was".
Tijdens de schoolbezoeken in Kapelle en Biezelinge gedurende de winter 1839-1840
wordt de schoolopziener geconfronteerd met het feit dat een aantal kinderen (in Kapelle
29, in Biezelinge 15) aanwezig is zonder ingeënt te zijn met de zogenaamde "koepokken",
hetgeen verplicht is. Dit wordt in de eerste plaats het gemeentebestuur verweten, dat het
niet de bereidheid toont om adequate maatregelen te treffen. Door de commissie van
onderwijs aan de gouverneur gerichte klachten blijken effect te sorteren.(60)
Op 12 februari 1841 treft de schoolopziener meester Sluijters met zijn ondermeester
Willem van de Linde aan.(61) Het lokaal is niet zindelijk, er is geen geregelde verdeling
van het werk. Er zijn 65 kinderen (41 jongens en 24 meisjes) waarvan er 40 aan het
schrijven zijn. Er wordt gerekend uit verschillende boekjes van Sluijters, zelfs uit zijn
meetkundeboek. Het lezen is niet genoeg ontwikkeld. Er blijken nog vier niet
78