ONDERWIJS EN ONDERWIJZERS IN KAPELLE VAN DE FRANSE TIJD TOT 1859 Des onderwijzers 12-jarig zoontje was des vaders plaatsvervanger. Zie de brieven aan Burgemeester en Plaatselijke Commissie, 't Locaal niet zindelijk. De lijst der scholieren niet in orde". Navraag bij de burgemeester en de plaatselijke commissie van toezicht bevestigt dat de onderwijzer zonder voorkennis en toestemming heeft gehandeld. Het blijkt zelfs niet de enige keer geweest te zijn dat hij de school onder de hoede van zijn zoontje heeft achtergelaten. Ds. J. ab Utrecht Dresselhuis stelt zijn verslag van het gebeurde op. Het is op voorhand duidelijk dat meester Sluijters nu te ver is gegaan. In het verleden heeft hij ernstige vermaningen gekregen over plichtsverzuim, zowel van de schoolopziener als van het gemeentebestuur. Het heeft niet werkelijk geholpen. Het gemeentebestuur ziet nu ook aanleiding om nog eens wat verder te kijken. Nu blijkt plotseling "dat op den schoolzolder, die sedert de stichting van het gebouw nooit scheen geveegd te zijn, te midden van daar allerwege in het stof op den vloer verspreide papieren, werden gevonden een aantal leerborden en opgeplakte kaarten, aan de gemeente behoorende, en indertijd ten dienste van het onderwijs aangeschaft, welke nu door het stof en de vuilte bijna verteerd waren". Of men van de zijde van de gemeente de hand in eigen boezem heeft gestoken en zich heeft afgevraagd, waarom er niet eerder meer gecontroleerd is, wordt niet vermeld. Wel dat de onderwijzer vaak niet zelf in de school is, dat hij de verplichting om wekelijks of dagelijks de school met gebed of gezang te openen niet nakomt en dat hij zich niet aan zijn instructie houdt op het punt van uren van de schooltijd. De provinciale commissie van onderwijs vergadert op 7 april 1847. Men trekt de conclusie dat het opnieuw waarschuwen van meester Sluijters niet helpt, "dewijl de verwaarloozing zijner schooldienst strekt tot groot nadeel der schooljeugd en tot minachting van den onderwijzersstand". De enige mogelijkheid is om aan Gedeputeerde Staten te verzoeken op Hendrik Sluijters de artikelen 18 en 19 van de wet van 3 april 1806 (nog altijd van kracht) van toepassing te verklaren.(66) Dit houdt in een schorsing van zes weken, met de bijbehorende waarschuwing dat definitieve intrekking van zijn akte van toelating volgt, "bij aldien hij zich bij vernieuwing aan pligtverzuim schuldig maakt". Het verzoek wordt door Gedeputeerde Staten gehonoreerd. De werkelijke schorsing wordt volgens de hiervoor geldende regels overgelaten aan de gemeenteraad van Kapelle. De schorsing gaat in op 10 mei "of anders met den dag, waarop de persoon die met de tijdelijke waarneming der school zoude worden belast, daarmede eenen aanvang zoude maken". Een praktische bijkomstigheid is namelijk dat de school niet gesloten wordt, maar door een vervanger wordt waargenomen. Vandaar dat de ingangsdatum meestal wat opschuift. Op 25 juli 1847 bezoekt de schoolopziener Kapelle. Zijn aantekeningen over dit bezoek zijn positief: "Sluijters geschorst sedert den 26 Junij. Cornelis Snijder tijdelijk waarnemer was vrolijk bezig met 28 kinderen, 18 jongens, 10 meisjes, waaronder 3 van Sluijters zeiven. Ik was er precies 9 uur, de school pas geopend, de kleinen op de lei bezig; de verstgevorderden eene korte zangoefening. De schriften van 15 kinderen waren goed en zindelijk. De school was ook door het Bestuur en Plaatselijke Commissie bezocht geworden". De kosten van de vervanging komen voor rekening van de geschorste onderwijzer.(67) Het gaat niet goed meer met meester Sluijters. Het is overduidelijk dat hij een grondige afkeer heeft van voorschriften en reglementen en een dringende behoefte om zijn taken op zijn tijd en zijn manier uit te voeren. Bij veel mensen waarmee hij in aanraking kwam zal hij zich niet geliefd gemaakt hebben. Zoals de schoolopziener en het gemeentebestuur 81

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1997 | | pagina 99