S. MAARSCHALKERWEERD-DESCHAMPS EN PH. MAARSCHALKERWEERD aangegeven: de eerste dag van het jaar, 1 januari, kreeg de letter A, enz. Daarnaast is de eerste dag van iedere maand aangegeven met de term 'kalenden' en worden vele dagen naast de dagletter voorzien van de heilige wiens feestdag werd gevierd. De folio's 40r tot en met 50v vormen een tweede gedeelte in het document en bevatten afschriften van akten en diverse aantekeningen alsmede twee lijsten. Het obituarium bestaat in zijn totaliteit uit zeven katernen: het eerste van twee folio's en de overige zes van ieder acht folio's. Het valt op dat in het eerste katern folio 1 v afsluit met 6 januari (dagletter F) en de daaropvolgende folio 2r bovenaan vervolgt met 28 februari (dagletter C), een leemte van 51 dagen. Voor het overige is de kalender compleet. Dankzij een berekening komen wij tot de conclusie dat oorspronkelijk een volledige jaarkalender was ingeschreven en dat pas later zes van de oorspronkelijke acht folio's van het eerste katern verloren zijn gegaan. (3) Het obituarium is geschreven in het Latijn en het Nederlands. De inschrijvingen in het Latijn verraden meestal de oudste redactie, hoewel het Latijn tot in het midden van de vijftiende eeuw in gebruik bleef en ook nog wel in latere aanvullingen voorkomt. Sommige memories zijn zelfs deels in het Latijn en deels in het Nederlands ingeschreven. Hierbij valt het op dat het Nederlands met name gebruikt werd voor de aanduiding van de ligging van het onroerend goed. Wie is de auteur? Een aan de binnenkant van het achter-omslag ingeplakt fragment, vermoedelijk afkomstig van het oorspronkelijke omslag, geeft ons een naam: 'Scriptum per dontinum Johannem filium Petri, curatum in Wolpersdorp, anno 1470 Martini episcopi'. Met andere woorden, het obituarium werd in 1470 geschreven door Jan Pietersz. Vierloos, pastoor van Wolfertsdorp en misschien op dat moment al vice-pastoor van Monster (met zekerheid weten we dat pas in 1478). (4) Een aantekening doet vermoeden dat hij het obituarium aanlegde naar een ouder exemplaar, een antiquum registrant of oud register. (5) Waarom een nieuw obituarium in 1470 aanleggen als er een oud bestond? De middeleeuwse obituaria waren, vanuit hun aard, bestemd om herzien en overnieuw gemaakt te worden. Ze stonden vol doorhalingen en toevoegingen, zodat ze onleesbaar en daardoor onbruikbaar dreigden te worden. (6) Een andere reden voor een 'remake' is dat sommige jaargetijden van zo hoge ouderdom waren dat de kerk èfwel door onnauwkeurigheid van de inschrijving niet meer wist over welke inkomsten werd beschikt ofwel behoefte had aan jaargetijden samen te voegen omdat hun opbrengst inmiddels tot nominale waarde was geslonken. In een combinatie van beide factoren zal vermoedelijk de reden moeten worden gezocht voor Vierloos' kopieerwerk van het oude register. Ook het obituarium bevat een aantal jaargetijden van hoge ouderdom. De primitieve codex stond dus waarschijnlijk vol oude toevoegingen en doorhalingen. Daar komt nog bij dat het eerste gedeelte, de kalender, wordt gevolgd door een tweetal lijsten met korte vermeldingen van jaargetijden, die niet in het kalendergedeelte voorkomen. Het gaat hier vermoedelijk om oude jaargetijden die te weinig opbrachten om nog langer separaat gevierd te worden. Ze werden in twee lijsten samengebracht onder vermelding van het totale bedrag dat ze tesamen opbrachten. Het is zeker niet ongebruikelijk dat obituaria na het kalendergedeelte afschriften van zogenaamde 'akten van samenvoeging' bevatten. (7) In ons geval zijn bedoelde akten zelfs ingekort tot twee staten die slechts de namen van de stichters en de verdeling van de totale inkomsten tussen pastoor, koster en Tafel van de Heilige Geest - de armenzorg dus - vermelden. Kortom, Vierloos heeft in 1470 alleen die 106

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1998 | | pagina 108