HET OBITUARIUM VAN MONSTER; ANALYSE VAN EEN BRON jaargetijden, die op dat moment voldoende rendabel waren, overgeschreven en de overige weggelaten of in lijsten gebracht. Dat er een ouder obituarium heeft bestaan is wel zeker. Misschien zijn er zelfs meer dan één geweest: een aantekening in het obituarium spreekt over 'die ander twee regysteren'. (8) Dit werpt de vraag op wanneer de kerk van Monster een aanvang heeft gemaakt met het aanleggen van een obituarium. Alleen aan de hand van de oudste jaargetijden die in ons document worden vermeld kan geprobeerd worden een begindatum vast te stellen. De oudst gedateerde inschrijving stamt uit het jaar 1392. (9) Maar nog ongedateerde jaargetijden leveren nog vroegere data op: de jaargetijde van Jan van Blois, overleden in 1371 (10), die van Jan van Henegouwen, overleden in 1356 (11) en die van Floris van Borsele die in 1322 overleed. (12). Een aantekening achter in ons document over schenkingen gedaan door Klaas van Borsele, die overleed rond 1263 (13), levert op zich geen bewijs dat toen reeds een obituarium in gebruik was genomen. Al met al houden wij het voor mogelijk dat daarvan rond het jaar 1300 wel sprake zal zijn geweest, hetgeen past in de theorie dat de fundatie van jaargetijden zich op het Westeuropese platteland heeft ontwikkeld in de tweede helft van de dertiende eeuw. De snelle verbreiding van het fenomeen jaargetijden, dat in de veertiende eeuw verder toenam, zal rond 1300 de aanleg van obituaria in de hand hebben gewerkt. Vanaf circa 1450 is er in het algemeen een teruggang te ontwaren die er uiteindelijk toe leidde dat de praktijk van jaargetijdestichting aan de vooravond van de hervorming nog maar weinig voorkwam. Het obituarium, dat in 1470 is aangelegd naar een ouder exemplaar, heeft slechts gedurende een vrij korte periode dienst gedaan. De laatst gedateerde inschrijving van een jaargetijde stamt uit 1526 (14), terwijl de jongste aantekeningen dateren uit 1531. (15) Al met al is het obituarium dus ongeveer 60 jaar gebruikt, hetgeen het relatief geringe aantal doorhalingen en toevoegingen kan verklaren. Het obituarium is natuurlijk niet het werk geweest van één schrijver. De twee belangrijkste handen zijn die van genoemde Jan Pietersz. Vierloos (hand A) en van Pieter Adriaansz. van Hoyenhem alias van Borsele (hand C). Vierloos heeft het oudste register in 1470 overgeschreven en verreweg de meeste inschrijvingen tot 1483 voor zijn rekening genomen. In dat jaar wordt hij achter in het obituarium voor het laatst vermeld als vice- pastoor van Monster in de hoedanigheid van zegelaar van akte. (16) Van Hoyenhem was eveneens vice-pastoor van Monster en daarnaast openbaar notaris. (17) De door hem geschreven teksten stammen uit de jaren 1493 tot en met 1528. Van 1483 tot 1493 en van 1528 tot 1531 hebben ook andere schrijvers hun sporen in het obituarium nagelaten. Zelfs in de periode van Vierloos en Van Hoyenhem zijn parallel schrijvers aan het werk geweest, ook al is hun inbreng van geringe omvang geweest. Naar alle waarschijnlijkheid gaat het hier om andere vice-pastoors en zeker om een drietal kapelaans die behulpzaam waren in het bijhouden van het obituarium. (18) Zoals wij al opmerkten bestaat het eerste deel van het document uit een reeks jaargetijden in kalendervorm. De inhoud van deze memoires kent een zekere uniformiteit; er wordt een jaargetijde - in enkele gevallen een jaarzang (19) - gesticht door één of meer personen. Het anniversarium wordt bekostigd door een rente op een onroerend goed of door het onroerend goed zelf. In de niet al te oude inschrijvingen worden de belendingen van het land vermeld alsmede de eigenaars van het onroerend goed aan wie krachtens bepaling van de stichter het land zal toevallen met de last van de jaargetijde. Meestal gaat het om 107

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1998 | | pagina 109