HET OBITUARIUM VAN MONSTER: ANALYSE VAN EEN BRON
dijken overal in Zeeland werd geregeld, was 'Borsele, bewesten de vijfzode', vanwege zijn
ambachtsheerlijkheid dijkbestuur, daarbuiten gebleven. Anthonis van Lalaing als
ambachtsheer en zijn dijkgraaf zullen zeker hun best hebben gedaan om de dijken te
versterken, maar het zal grote kapitalen, die daarvoor vereist waren, hebben ontbroken.
Tot het laatst toe is het obituarium in de kerk van Monster in gebruik geweest. Dat het
aantal memories dat in het laatste decennium vóór de vloed van 1530 is gesticht, relatief
gering is, mag niet worden uitgelegd als zouden de parochianen een fundatie in hun kerk
met het oog op een onzekere toekomst onverantwoord gevonden hebben. Overal elders
namen immers rond 1530 de memoriestichtingen door verschillende factoren snel af.
Bijzonder in dit obituarium is dat er nog in 1531 een aantekening is opgenomen van een
beslissing van vice-pastoor en kerkmeesters 'overmits die vloet van Borssellen'. (52) Dat
betekent dat de vloed van 5 november 1530, waardoor West-Borsele inundeerde, geen eind
gemaakt heeft aan de bewoning, aan de kerken en aan het kerkelijk leven. Dit stemt
overeen met wat wij in andere bronnen hebben gevonden. De dijken zijn inderdaad met
grote moeite hersteld. Franck Jansz., baljuw en rentmeester van Anthonis van Lalaing,
schrijft op 22 september 1532 vanuit Monster, waar hij dan nog steeds woont, dat de
toestand desolaat is. Veel personen zijn gestorven, de schurft heerst en velen verlaten het
gebied met achterlating van hun goederen. De rentmeester moet er voor zorgen dat de
verlaten landen ten behoeve van de ambachtsheer weer ingezaaid worden en verkocht aan
gegadigden. Bij dit alles is het werk aan de dijk zwaar, 'daer ick nu alle dage zoe groote
moeyte mede hebbe dat my gruwelt dat den dach opgaet'. (53) Uit een latere brief weten
we dat Franck Jansz. nog op 1 november 1532 een stuk land liet inzaaien met tarwe en da
in de nacht daarop de tweede grote vloed plaatsvond. Teruggekomen in Monster, nadat
Franck Jansz. de verschrikkelijke ramp aan Lalaing was gaan rapporteren 'wert ick alsoe
scurft aen beyde myn handen, zoe dat ick nauwe een lettere scriven conste, mer 't es nu
gebetert, God hebbe loff'. Nog in mei 1533 woont Franck Jansz. in Monster, maar
herdijking vindt dan nog steeds niet plaats. In november 1533 verhuist hij, maar laat
voorlopig al zijn boeken en papieren in Monster. Zoveel is zeker, dat de bewoners van
Monster, voorzover zij niet verdronken waren, na 1530 nog enkele jaren in het dorp
konden blijven. Waarheen de geestelijkheid vertrokken is weten wij niet, maar
waarschijnlijk heeft de vice-pastoor het obituarium en misschien andere waardevolle
zaken meegenomen en in veiligheid gebracht. Daarna is het obituarium gaan zwerven. Het
duikt weer op in Waasmunster in Vlaanderen, waar het parochiearchief is gedeponeerd,
waarschijnlijk op grond van de naamsovereenkomst tussen Monster en Waasmonster. (54)
Bij een archiefruil kwam het document in 1966 in het Rijksarchief te Middelburg waar het
nu berust. (55)
113