HET VISPERK TE GOES.
HET VISPERK TE GOES
A.J. van Dissel, (t)
Overgenomen uit BOUWEN IN NEDERLAND.
Vijfentwintig opstellen over Nederlandse architectuur opgedragen aan Prof. Ir. J.J. Terwen.
Daar waar te Goes Turfkade en Kleine Kade tezamen komen, verbreedt de straat zich
zodanig dat hier voldoende ruimte aanwezig is om handel te drijven. Zo ontstond bij het
water van de haven een bouwwerkje waar vis werd verkocht en dat men bijgevolg het
visperk noemde. De verkoop gold echter niet de consument, want die haalde zijn vis op de
vismarkt - een markt die in naam nog
steeds bestaat - of kocht deze aan de
deur. Het visperk daarentegen deed
dienst als plaatselijke vismijn, waar
onder toezicht van de stedelijke overheid
de vis werd verhandeld. Daaraan dankt
het stellig ook zijn unieke vorm, want het
gangbare type gebouw voor een vismarkt
waar de burger zijn inkopen deed is een
al dan niet vrijstaande galerij op zuiltjes,
zoals men die onder andere nog aantreft
in Zierikzee, Middelburg of Gouda. De
gang van zaken op het visperk was als
volgt: in het stenen gebouwtje, tegenover
de ingang van het perk nam de afslager
plaats om de aangevoerde vis te mijnen
die binnen het perk werd getoond aan de
eventuele gegadigden, deze vis kon
direct vanuit de Noordzee of de Schelde
in de Goese haven worden aangevoerd
omdat de stad toen nog min of meer aan
Het visperk te Goes ca. 1900 open water lag. Twee keurmeesters van
de vis zorgden ervoor dat alles volgens
de regels verliep, beslechtten de
geschillen en moesten alle "onordentelijkheid" weren." Binnen het perk waren houten
banken opgesteld waar de vissersvrouwen plaats namen en hun bod op de vis uitbrachten
om vervolgens deze koopwaar in de stad of het omliggende platteland uit te venten.
Dat een en ander niet altijd zonder rumoer verliep moge blijken uit de resolutie die in 1705
werd aangenomen aangaande het afslaan." Tot dan toe was het namelijk niet de gewoonte
dat de aangevoerde vis op een vaste tijd werd geveild en bovendien gebeurde het, wanneer
het zover was, zeer onordelijk. Tot grote ergernis van de omstanders kwam het tussen de
visverkoopsters dikwijls tot "hevige kijvagiën, scheld en ander lasterwoorden", waarmede
deze vrouwen hun naam dus alle eer aandeden. Daarom bepaalden burgemeesters en
schepenen van Goes dat het mijnen voortaan het gehele jaar door om 9.00 uur 's morgens
31