T.H. VON DER DUNK State met een onderzoek in deze belast, kon weliswaar wegens het onstuimige herfstweer niet direct aan de slag''1. Maar op 10 november rapporteert hij na inspectie ter plaatse, dat "om dat oogmerk te bereijken, geen besloten fort zoude worden vereijscht, maar dat twee batterijen de eene op den hoek der Batze haaven waar door alle vaart voor groote Scheepen volkomen zal worden verhindert, en de andere op den oosthoek van den Reijgersbergschen polder, beijde aan het Eylandt Zuijdbeevelandt, genoegsaam voldoende zullen zijn om de Ooster en Wester Schelde, so wel in tijdt van Oorlog als in tijdt van Vreede, geslote te houden en alle ongeoorloofde vaart naar zee te beletten". Een kaartje van de situatie voegt hij bij71. De Raad van State legt de suggestie om zich tot twee batterijen te beperken echter naast zich neer, en kiest toch voor een volwaardig fort. Dumoulin suggereert nu kapitein ingenieur Johan Jacob de Freijtag te gelasten om, geassisteerd door luitenant-ingenieur Van der Plaat, de hele oosthoek van Zuidbeveland rond Bath nauwkeurig op te meten en in kaart te brengen, opdat daarop, achter de batterij op de hoek van de haven van Bath, een fort ontworpen kan worden. Op advies van een uit haar midden benoemde commissie besluit de Raad van State 24 november in deze zin8'. Omdat Bath zich op het grondgebied van het gewest Zeeland bevindt, wordt van de zijde van de Zeeuwse Staten al vroeg duidelijk gemaakt, dat men weliswaar met het in Den Haag geformuleerde voornemen op zich accoord gaat, maar wat de uitwerking betreft in alles wenst te worden gekend'". De Raad van State kiest daarvoor dan Dumoulin als intermediair; hij wordt naar Middelburg gedirigeerd om nader met Gecomitteerde Raden (als in deze voor de Zeeuwse Staten competent) in overleg te treden en hun ideeën dienaangaande te vernemen alvorens in Den Haag rapport te komen uitbrengen10'. Tegen de jaarwisseling heeft dan De Freijtag de gevraagde kaart gereed, in de vorm van twee exemplaren, één op een wat kleinere, en één op een wat grotere schaal"1. Dumoulin wordt daarop verzocht om met spoed advies uit te brengen, en al 4 januari 1786 kan hij het project voor het fort overleggen, dat De Freijtag na overleg met hem op de kaart heeft ingetekend. Het is, zo verklaart hij, zo groot opgezet "dat daarin voor drie honderdt soldaten en alle Admiraliteitsbedienden, overvloedig Logementen te maaken zullen zijn, en dat er dan nog in het zelve meerder huijsen als in Lillo zoude kunnen worden geplaatst, als meede eene kerk, wagthuijsen, arcenaal en Pulver Magasijn, en dat 'er dan nog veel meerder ruijmte overig zal zijn dan te Lillo, waarvan eene der voornaamste gebreken is geweest, de weijnige ruimte welke daarinne gevonden wierde". De kosten van één en ander blijven intussen toch relatief bescheiden, omdat er geen zware wallen of buitenwerken nodig zijn: de ligging is zodanig, dat van de landzijde geen aanval kan worden ondernomen, terwijl bij een aanval van de zeezijde een vijand al het daartoe benodigde geschut aan boord van schepen mee zou moeten voeren. Voor de aankoop van de grond zal negenduizend gulden nodig zijn, voor de kale aanleg veertien tot zestien en voor het aardewerk nogmaals zestien, waarbij dan nog voor de opstallen de volgende bedragen gereserveerd moeten worden: muren, brug en stenen landhoofden 8.000,--; arsenaal, corps de garde en provoost 10.000.—; twee blokken kazernes van elk één verdieping 20.000,—; woning voor de majoor van één verdieping met vier vertrekken 5.000,—; een kruitmagazijn van 16 bij 12 voet 5.000,—; en de batterij 2.500,—. Totaal zou men zodoende voor 75.500,— klaar zijn, en Dumoulin adviseert dan ook om de uitvoering in deze geest aan De Freijtag op te dragen, aan wie daartoe dan de op dat 40

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1998 | | pagina 42